Voorouders, Eerste huwelijk, Tweede huwelijk.
Kinderen uit het eerste huwelijk:
Cathrien, Klaske, Akke en Feikje.
Kinderen uit het tweede huwelijk:
Mebius, Siebrigje, Assuerus, Jarig, Gorgonius, Titus.
De kinderen van Titus en Tsjitsje, Pater Titus.
Bestuurder, Relatie met de familie Andela.
HENDRIK MEBIUS BRANDSMA

Hendrik Mebius Brandsma
VOOROUDERS
Hendrik Mebius Brandsma werd geboren op 27 februari 1802 te Tjerkwerd.
Zijn vader was Mevis Hendriks, geboren op 27 september 1771 te Swichum en gedoopt te Wijtgaard. Mevis was getrouwd met Trijntje Jarichs Rijpma, geboren in 1772 te Greonterp, en woonde in Tjerkwerd. Mevis had nog vier broers en twee zussen. In 1811 liet hij voor zichzelf en zijn kinderen de naam Brandsma registreren.
Hij deed dit ook voor de twee zonen van zijn in 1808 overleden broer Klaas, voor Hendrik Klazes en Douwe Klazes. Ik lees dit in het boek van Folkert van der Werf (Folkert van der Werf, Douwe Douwes van der Werf van IJlst, Geschiedenis van een Friese familie, Den Oever 1996).
De naam Brandsma zou reeds eerder gebruikt zijn in de familie, met name door Mevis vader: Hendrik Johannes uit Weidum, van wie ik geen geboortedatum weet maar wel de trouwdatum ken: 10 mei 1761; hij trouwde met Anderske Isbrants (Ysbrands), geboren op 12 februari 1736 te Oosterwierum. Zij woonden in Swichem. Hendrik Johannes zou de naam Brandsma ontleend hebben aan de vader van zijn vrouw Anderske. Anderskes vader kwam uit Tersool en heette Ysbrand, vandaar: (Ys)Brandsma. Ik heb dit gelezen in het Blauwe Boek, dat Jacob Galama schreef over de familie Galema/Galama (“Ysbrand Klazes Gale/ama”, uitgave van de reüniecommissie b.g.v. de reünie van de Galema’s en Galama’s op 1 april 1989; adres Jacob Galama: Sparrenburg 27 Bolsward). De broers van Anderske namen in 1811 allen officieel een naam aan, die zij echter ontleenden aan de naam van hun grootvader Geale, vandaar: Galema. Ook deze naam zal wel eerder gebruikt zijn.
De plaatsnamen die ik zo juist noemde: Weidum, Swichum, Oosterwierum, Tersool liggen allemaal in de omgeving van Wytgaard, ten zuiden van Leeuwarden. Wytgaard is een van de weinige plaatsen in Friesland, die in het verleden een katholiek kerkhof hadden. Sinds de verschijning van het in Friesland én door Friezen in de gehele wereld veel gelezen boek van Geert Mak “Hoe God verdween uit Jorwerd” kan ik ook Jorwerd noemen, dat hier dichtbij is gelegen.
De vader van Hendrik Mebius Brandsma, Mevis kwam uit Swichem maar zijn vrouw kwam uit Greonterp dat onder de gemeente Tjerkwerd viel. Door haar is Mevis en zijn vele andere Brandsma’s waarschijnlijk in de omgeving van Bolsward terechtgekomen. De weergegeven verklaring van het ontstaan van de naam Brandsma is enigszins discutabel. Ook zou er sprake zijn geweest van de schrijfwijze Bransma in overeenstemming met een schrijfwijze Ysbran voor Ysbrand. Bovendien bestaat voor het ontstaan van de naam Brandsma nog een andere lezing. Henk Aukes schrijft wanneer hij over katholieke Friese geslachten spreekt: “Dat de vaderen van het eerzaam geslacht Brandsma, die destijds een familienaam moesten opgeven, afkomstig waren uit het Heidenschap onder Workum, waar de familie lange jaren een boerderij onder Brandeburen bezat enz….”: hij brengt dus de naam Brandsma in verband met de plaats Brandeburen in het Heidenschap nabij Workum. Het probleem met deze afleiding is dat de Brandsma’s oorspronkelijk uit een geheel andere omgeving van Frieskand komen: de vader van onze Hendrik Mebius (Mevis) werd geboren te Swichem; zijn grootvader (Hendrik Johannes) kwam uit Weidum.
Hendrik had nog twee zussen: Andrieske, die trouwde met Jakob Klazes Hettinga en Akke, die trouwde met Klaas Klazes Hettinga. Deze Jakob en Klaas Hettinga waren ooms van Folkert Reins Hettinga, aan wie Gerrit Klazes maalgelden moest betalen (zie hoofdstuk I). Wat weten wij verder van Hendrik Mebius zelf?
HUWELIJK MET TRIJNTJE OBES POSTMA
tekst eerste alinea 30 april 1825 trouwde Hendrik Mebius, 23 jaar oud, met Trijntje Obes Popma, geboren te Gaast en gedoopt te Makkum op 27 januari 1799, dochter van Obe Poppes Popma en Klaaske Lolkes Lolkema. Trijntje werd geboren op de boerderij Fokkemaoord onder Gaast. Deze boerderij was sinds 1750 van Trijntjes vader Obe Poppes. Trijntje erfde haar. Er is een bericht, dat Hendrik en Trijntje, toen zij trouwden, op Fokkemaoord gingen wonen. Indien dat het geval was, is dat slechts voor zeer kort geweest. De kinderen werden alle op Ugoclooster geboren.
KINDEREN UIT HET EERSTE HUWELIJK
Op 8 maart 1826 werd Cathrien geboren, in 1828 Klaske en in 1829 Akke en Feikje, een tweeling. Moeder Trijntje overleed reeds in 1829, ook op Ugoclooster.
CATHRIEN
Cathrien werd geboren op Ugoclooster op 8 maart 1826 en trouwde op 20 januari 1848 met Sible Sjoerds van der Werf. Sible werd geboren op 21 juni 1823 als de oudste zoon van Sjoerd Sibles van der Werf en Oeke Hollander, die in Hichtum woonden op de grote Gonser boerderij (een boerderij van Oeke). Oeke overleed vroeg en Sjoerd hertrouwde met Teatske Fongers Huitema, een jongere zus van Pietje Fongers Huitema. Misschien herinnert zich de lezer dat Pietje Fongers Huitema als weduwe van Dirk Sibles van der Werf (broer van zo juist genoemde Sjoerd Sibles. van der Werf) hertrouwde met weduwnaar Gerrit Klazes Kramer. Teatske leefde na het overlijden van Sjoerd nog 42 jaar, en woonde op de Kleine Dijlakker, nu nr 19. Vandaar uit bezocht zij regelmatig haar zus Pietje in Lonjé.
Sjoerd Sibles van der Werf is een legende geworden als gevolg van het reisverslag dat hij heeft geschreven betreffende een reis te paard naar Antwerpen, waar hij het rijdier aan een van de eerste industriëlen van België, soms vermeld als zijnde een baron, moest afleveren. Hij benutte deze reis om behalve Antwerpen ook Brussel en Mechelen te bekijken. Een man met culturele belangstelling dus. Sjoerd moet een man naar het hart van Hendrik Mebius Brandsma zijn geweest, die zijn dochter Cathrien graag zal hebben zien trouwen met diens oudste zoon Sible. Zij trouwden kort na Sjoerds overlijden in 1848.
Cathrien en Sible kregen zes kinderen, waarvan vier volwassen werden. Sible overlijdt veel te vroeg, op 24 juni 1870. Cathrien verhuist dan in 1871 als weduwe met haar kinderen naar Djiplân in Burgwerd. Op 27 januari 1874 hertrouwt zij met Douwe Teakes Westendorp, geboren te Folsgare als zoon van Teake Jans Westendorp en Sipkje Jarings Meyer. De familie Westendorp is ook weer een goede bekende, zo blijkt uit Gerrit Klazes dagboek. Enige tijd na haar huwelijk met Douwe Westendorp verhuist zij naar Bolsward, naar een mooie, kleinere boerderij aan de Sneekerweg, Landlust geheten. Douwe overlijdt op 15 februari 1901 en Cathrien op 6 november 1905, beiden te Bolsward. Afke, een dochtertje van haar halfbroer Assuerus zal bij haar opgroeien.
Van de kinderen van Cathrien en Sible blijft Ype, geboren in 1858 en getrouwd met Trijntje Watzes Wiersma, aanvankelijk op Djiplân. Dirk, geboren in 1866 en getrouwd met Murkje Everts van der Vleugel en (2e) met Catharina Pieters Terpstra gaat naar Hartwerd maar komt in 1901 weer op Djiplân, terwijl Ype naar Abega en later naar Tjerkgaast gaat.
Hun broer Sjoerd, geboren in 1849 trouwde met Catharina Jacoba de Boer.
Hun zus Trijntje, geboren in 1856 trouwde met Yeb Paulus Andela te Cubaard.

Trijntje van der Werf (r)
Betsie Kramer (l)
We zien Trijntje, dochter van Cathrien Bransma hiernaast op de foto (op stoel) met naast haar Betsie Kramer. Betsie was een dochter van Siebrigje Brandsma, zus van halve bedde van Cathrien Brandsma; Zij waren nichtjes, beide wonende in Cubaard.
KLASKE
Klaske de tweede dochter van Hendrik Mebius Brandsma en Trijntje Popma werd geboren op 22 juli 1822 te Ugoclooster en trouwde te Bolsward op 29 mei 1851 met Jan Yps Ypma.
Jan Yps Ypma werd in Witmarsum geboren op 18 october 1810. Hij was een zoon van Yp Jans Ypma (Greate Yp genoemd, ter onderscheiding van zijn neef Fokke Yps, Lytse Yeb genaamd) en Antje Sibles van der Werf (een zus van zo juist genoemde Sjoerd Sibles en Dirk Sibles). Hij werd boer in Arum en was, toen hij met Klaske trouwde, sinds een jaar weduwnaar van Froukjen Galema, dochter van Ysbrand Klazes Galema en Ytje Siemensma. Hendrik Mebius Brandsma en Ysbrand Klazes Galema en Gerrit Klazes Kramer ontmoetten elkaar regelmatig. De huwelijkspartners kwamen echt niet van ver!
Yeb en Froukjen hadden zes kinderen. Froukjen overleed op 25 maart 1850 en hun zesde kind overleed in hetzelfde jaar.
Klaske kreeg in 1851 de zorg over vijf kinderen van Jan Yebs en Froukjen. Dat zij deze zorg ook nam kan ik alleen verklaren omdat families, zo ontzettend nauw met en op elkaar betrokken, dit als een plicht beschouwden; zij voelden zich van zeer nabij met elkaars leed verbonden; het gebeurde naast hun deur. Ik loop mij zelf in mijn verhaal een beetje voor de voeten. Zoals aanstonds duidelijk wordt, Klaske verloor haar eigen moeder ook voordat zij haar goed had leren kennen. Welke rol speelt zo’n ervaring in iemands later leven?
Klaske kreeg in haar huwelijk met Jan Ypma zelf van hem twee dochters: Froukje die het daaropvolgende jaar werd geboren, en het jaar daarop Trijntje, wier geboorte weer tot onvoorstelbaar groot leed leidde: zowel moeder Klaske als dochter Trijntje overleden in dat jaar, Klaske op 18 november 1853. We moeten wel aannemen, dat in beide gevallen de bevalling fataal was en de moeders misschien reeds stierven in het kraambed.
Froukje, ook wel Veronica genoemd, de dochter van Klaske, die mocht blijven leven, trouwde later met dr. Johannes Gerardus Visser te Lemmer. Jan Yebs trouwde na het overlijden van Klaske een derde maal, met Dieuwke Stallinga, die reeds zijn huishouden deed. Hij wachtte enkele jaren, hetgeen ik afleid uit het feit dat het eerste kind uit dit derde huwelijk geboren werd in 1861. Het tweede kind heeft echter weer geen toekomst en overlijdt spoedig.
AKKE EN FEIKJE
De tweeling werden geboren op 20 december 1829. Zij worden niet meer genoemd, zij overleden twee dagen na hun geboorte en moeder Trijntje Popma overleed een dag later. Cathrien en Klaske waren toen respectievelijk 3 en 1 jaar. Zij hebben hun moeder niet gekend. Hun vader Hendrik Mebius hertrouwde met Apollonia Terwisscha van Scheltinga; onder haar hoede groeiden de beide kinderen op. Nu het tweede huwelijk van Hendrik Mebius met Apollonia uitvoerig ter sprake gaat komen zou het kunnen lijken, dat Cathrien en Klaske niet meer volop meetellen. Hun leven begint nu echter in feite pas voor hen en Apollonia zal ongetwijfeld de zwaarte van de taak beseffen die ze op zich neemt. Velen zoals zij, vooral in de tijd die ik hier beschrijf, hebben zich voor zo’n taak gesteld gezien en moeten deze bezieling, de moed daartoe van de vorige generatie hebben meegekregen en aan de volgende hebben doorgegeven. Daar doelde ik zo juist ook op. Daarbij mag je de opgave voor de kinderen zelf toch ook niet onderschatten, die aanvankelijk bij een goede verzorging hun moeder niet gemist zullen hebben maar als zij groter worden, vragen en misschien wel problemen, aangaande hun identiteit zijn gaan stellen. Ook van hen wordt veel moed gevraagd. Waar komt deze energie vandaan? De twee meisjes Cathrientje en Klaske groeien op in het gezin van Hendrik Mebius Brandsma en Apollonia Terwisscha van Scheltinga. Zij hebben er volledig bijgehoord.
RELATIE MET DE FAMILIE ANDELA
(voorzover zij in deze kroniek voorkomen)
Trijntje van der Werf, dochter van Sible van der Werf en Cathrien Brandsma trouwde met Yeb Paulus Andela te Cubaard. Zij werd stammoeder van vele Andela’s, van wie we er verschillende in deze Kroniek tegenkomen.
Yeb en Trijntje hadden vijf zonen, van wie er vier volwassen werden : Paulus, Sible, Douwe en Sjoerd en twee dochters, Jetske en Catharina; de dochters bleven ongehuwd.
Paulus was boer o.a te Tirns en Tritzum bij Tzum; een dochter van hem, Giene trouwde met Henk, zoon van Mebius Kramer.
Sible was huisarts te Bolsward; hij was getrouwd met Maria Brandsma (haar vader Klaas Hendriks was een zoon van Hendrik Klazes, neef van Hendrik Mebius Brandsma). Sible hertrouwde, weduwnaar geworden met Grietje Ruyter. Henk Andela uit Sneek, die ik meerdere malen noem, was een zoon van Sible.
Douwe trouwde met Antje W. Zeinstra en was boer te Harich bij Balk.
Sjoerd was boer te Cubaard; hij was getrouwd met Clasina Galema, dochter van Bertus te Greonterp. Sjoerds zoon George was ook boer op ‘e Slachte bij Cubaard.
HUWELIJK MET APOLONIA TERWISSCHA VAN SCHELTINGA
Hendrik Mebius Brandsma hertrouwde met Apollonia Theodora Terwisscha van Scheltinga. Zij werd geboren op 14 september 1812 in Ter Idzard nabij Steenwijkerwold en was een dochter van Assuerus Tite’s Terwisscha van Scheltinga, 15 april 1786 te Oldeholtade bij Ter Idzard, en van Siebrigje Jans Koelman, 16 maart 1786. te Workum.
Siebrigje Jans Koelman is een dochter van Jan Koelman, de genees- heel- en vroedmeester, die reeds te samen met dochter Margaretha ter sprake kwam in het hoofdstuk van Gerrit Klazes Kramer in de paragraaf over zijn tweede huwelijk.Margaretha was getrouwd met Johannes Gerardus Heuveldop, wiens zoon naar Indië ging.

Apollonia Terwisscha van Scheltinga
Het kan niet anders of de twee mannen Hendrik Brandsma en Johannes Heuveldop, beiden van dezelfde generatie, kenden elkaar en kenden waarschijnlijk ook elkaars ideeën. Deze waren nogal tegenstrijdig, hetgeen ik aan zal tonen wanneer ik Hendrik probeer te beschrijven als bestuurder. Ik ga nu eerst in op elk van de kinderen uit het tweede huwelijk van Hendrik.
KINDEREN UIT HET TWEEDE HUWELIJK
Ook de kinderen uit het tweede huwelijk werden allen geboren op Ugoclooster.
MEBIUS
Mebius de oudste zoon van Hendrik Mebius en Apollonia werd geboren op 13 januari 1834. Hij trouwde op 10 mei 1856 met Trui, dochter van Gerrit Klazes Kramer uit zijn tweede huwelijk met Pietje Fongers Huitema. Trui was van ‘halve bedde’, halfzus van Frans Kramer. Zij werd geboren op 1 december 1836 te Longerhouw.

Mebius Brandsma

Trui Kramer
Haar halfbroer Frans zou op dezelfde dag als zij trouwen met de enige zus van Mebius, Siebrigje. Uit het dagboek dat Gerrit Klazes in 1856 bijhield blijkt, hoe dierbaar hem zijn beide kinderen waren. Eerder heb ik verteld over de drie overleden kinderen uit zijn eerste huwelijk. Alleen Frans bleef in leven. Trui was zijn enige kind uit zijn tweede huwelijk
Er blijkt in 1856 in Huize Kramer en Huize Brandsma veel met elkaar gepraat te worden, vaak met elkaar te worden gegeten; er worden talrijke bezoeken afgelegd. Er wordt veel overlegd in verband met de aanstaande huwelijken. Op dezelfde dag, 12 mei 1856 trouwden de twee kinderen van Gerrit Klazes Kramer: Frans én Trui met twee kinderen van Hendrik Mebius Brandsma: Mebius én Siebrigje. Mebius Brandsma trouwde met Trui Kramer en Siebrigje Brandsma met Frans Kramer.
Ik vertel nu verder over Mebius als oudste zoon van Hendrik Mebius en Apollonia. Zijn zus Siebrigje, die in leeftijd op hem volgde, noem ik zo aanstonds. Op haar zal ik in dit hoofdstuk maar kort ingaan, omdat zij in het volgende hoofdstuk als onze stammoeder uitvoerig besproken wordt. Mebius was landbouwer op de Domp te Sneek. Mebius en Trui kregen zes kinderen: Apollonia, Hendrik, Pietje, Geertruida, Theodorus en Gerrit. Het is niet zo moeilijk, gezien het voorgaande om te weten naar wie zij alle genoemd zijn. Alleen van Theodorus is het moeilijker te zeggen. Ik vermoed dat Theodorus Dirk moet zijn. De namen van de kinderen van Mebius en Trui heb ik ontleend aan een acte van Notaris Idse Verwer van 16 maart 1873. Volgens andere gegevens zou Geertruida Gerarda behoren te zijn. In genoemde acte stond voor Dirk eerst Theodorus. Deze verwisseling van naam kan iets te maken hebben met de eis van de kerk, die alleen heiligennamen accepteerde bij de doop van een kind.
De kinderen van Mebius Brandsma en Trui Kramer.
Apollonia , oudste uit het gezin van Mebius en Trui was nog geen tien jaar, toen het gezin de moeder verloor: Trui overleed op 29 jarige leeftijd 30 october 1865 te Sneek, drie jaar na haar vader, die dit niet meer mee heeft hoeven maken. Zij werd in Bolsward begraven. Er is reden om te veronderstellen, dat het gezin dit verlies slechts met heel veel moed en inzicht te boven is gekomen. Apollonia trouwde met Nicolaas Rooswinkel, hij had een drankzaak te Leeuwarden.
Hendrik trouwde met Tecla Groenestege uit Steenwijkerwold.
Gerrit trouwde met Agatha Willems van den Oever, kruidenier te Bolsward.
Geertruida en Pietje bleven ongehuwd.
Dirk is mij verder niet bekend.
Mebius hertrouwde op 16 december 1869 te Sneek met Gudula Hoepermans, geboren te Leeuwarden op 18 augustus 1840. Mebius Andreas , Assuerus , Gorgonius , die bisschop zou worden van Kisumu in Oost Afrika, en Johannes .
Mebius overleed op 15 november 1905 te Bolsward en werd daar begraven, Gudula overleed op 17 juni 1928 te Workum en werd daar begraven.
SIEBRIGJE
Siebrigje werd geboren op 1 april 1835 en zij trouwde 10 januari 1856 met Frans Gerrits Kramer , geboren 6 november 1835. Aan hen is het volgende hoofdstuk gewijd. Zij zijn onze stamvader en stammoeder en de takken aan deze stam zijn Betsie, Hendrik, Apollonia, Johanna, Gerrit, Dirk, Klaske, Mebius en Pietje.
Frans en Siebrigjes kinderen zijn bijna allemaal geboren op de boerderij te Kubaard waarheen Frans en Siebrigje kort na hun huwelijk verhuisden, na enkele jaren op De Grote Klaver te Bolsward te hebben gewoond. Siebrigje en Frans worden beschouwd als de eerste generatie Kramer, afkomstig van Kubaard. De tweede generatie wordt gevormd door hun negen kinderen. Nog twee kleinkinderen (3e generatie ) zijn in leven. Ik heb hen in de inleiding genoemd. De eersten van de zesde generatie worden intussen al bijna volwassen
ASSUERUS
Assuerus, de tweede zoon van Hendrik Mebius, is geboren op 14 october 1836 en hij trouwde met Jourica van der Werf, geboren in 1840 te Bolsward. Zij was een dochter van Hendrik Hayes van der Werf en Aafken Sybrens Oostra. Assuerus was boer in Tjerkwerd. Assuerus en Jourica hadden vijf kinderen: Hendrik, Afke, Mebius, Apollonia en Haukje. Moeder overleed 30 jaar oud, op 31 juli 1871 bij de geboorte van Haukje, vader overleed 39 jaar oud, op 2 april 1875, beiden te Tjerkwerd. Hendrik, de oudste, was amper 7 toen moeder overleed en amper 11 toen vader overleed. De kinderen zijn allemaal door naaste familieleden opgevangen.
De kinderen van Assuerus en Jourica
Hendrik en zijn broer Mebius werden opgevangen door een zus van hun moeder, door tante Haukje Rijpma-van der Werf in Sandfirdenrijp, die zelf als weduwe van Jarig Rijpma reeds de zorg had voor vijf kinderen.
Apollonia en Haukje werden opgevangen door Oom Gorgonius Brandsma en tante Isabelle Aukes in Woudsend, die zelf geen kinderen kregen.
Afke mocht naar haar tante Cathrien van der Werf-Brandsma op Djiplân te Burgwerd, die een van de halfzusters van haar vader was. Apollonia werd onderwijzeres en zuster franciscanes te Harlingen.
Over Hendrik kom ik nog uitvoerig te vertellen in het volgende hoofdstuk. Hij was zeer ondernemend, vooral bij de oprichting van zuivelfabrieken. Hij aardde waarschijnlijk naar zijn grootvader Hendrik Mebius maar koos nieuwe wegen.
JARIG
Jarig is geboren op 1 maart 1838 en reeds overleden op 16 juli daaropvolgende.
GORGONIUS
Gorgonius is geboren op 8 augustus 1839 en trouwde op 9 mei 1863 met Isabella Aukes, geboren op 27 februari 1841 te Woudsend. Zij was een dochter van Jan Alberts Aukes en Houkje Thomas Overmeer. Hij was boer te Woudsend. Gorgonius en Isabella hadden geen kinderen. Zij vingen twee kinderen van broer Assuerus op, Apollonia en Haukje. Isabelle overleed op 19 januari 1915, en Gorgonius op 20 november 1925, beiden te Woudsend.
TITUS
Titus is de jongste zoon van Hendrik Mebius en Apollonia. Hij werd geboren op 19 september 1843 en trouwde op 28 april 1870 met Tsjitsje Annes Postma, geboren te Bolsward op 16 october 1849. Zij was een dochter van Anne Sjoerds Postma en Baukje Jans Mulder.

Titus Brandsma

Tsjitsje Annes Postma
Titus werd boer op de ouderlijke boerderij te Ugoclooster, in de ‘buitenbuurt’ van Bolsward. Ik heb hiervoor geschreven dat zijn vader Hendrik Mebius in het begin van zijn eerste huwelijk op Fokkemaoord bij Workum woonde. Deze boerderij had zijn eerste vrouw van haar vader Obe Popma geërfd.
Ik lees vervolgens ‘H.Nota “Titus Brandsma onder ons’ dat Mevis, de vader van Hendrik Mebius, voor zijn zoon 1820 al Ugoclooster had aangekocht. Hendrik Mebius en Trijnte Obes Popma zullen liever op Ugoclooster hebben gewoond dichtbij bij Bolsward. De boerderij zal zo gauw niet beschikbaar zijn geweest.
‘Dichtbij Bolsward’ is overigens betrekkelijk. Men kon in die tijd – dit is een vaak herhaald verhaal – alleen over het weiland naar de stad, de school, de kerk, heen en weer. Dit ging op klompen; op de grens, d.w.z. over de stadsgracht, gingen de schoenen aan. Nu loopt er ook nog slechts een fietspad langs de boerderij. Men moet Ugoclooster niet verwarren met
Oldeclooster onder Hartwerd. Friesland kende in de Middeleeuwen vele kloosters van meerdere ordes. In Hartwerd was een klooster van De Cisterciënsers. Vele kloosters hadden in de buurt van een grotere plaats een vluchthuis voor in tijde van rampspoed, een zgn refugiehuis. Zo kan Ugoclooster zijn ontstaan.
Ik heb veel mogen ontlenen aan het reeds genoemde boek van H. Nota. O.a. de beide foto’s hiernaast, en de foto’s van de kinderen, die ik nog laat zien.

Ugoclooster ten tijde van de bewoning door Titus en Tjitsje.
Links Tjitsje en Titus; achter hen de ‘faam’ en de ‘feint’ (de meid en de knecht). Rechts Gatske met dochter Trees en Michiel met zoon Jan

Het gezin Brandsma-Postma ca 1890
Anno Sjoerd, Siebrigje, Gatske, vader Titus, moeder Tjitsje, Hendrik, Apollonia en Boukje
Ná Titus en Tjitsje woonde en boerde Michiel de Boer, die trouwde met Titus’ dochter Gatske op Ugoclooster totdat zij verhuisden naar het Nieuwe Ugoclooster aan de Sneekerweg in Bolsward.
DE KINDEREN VAN TITUS en TSJITSJE
Titus en Tsjitsje hadden zes kinderen: Boukje, Siebrigje, Gatske, Plone, Anno Sjoerd, en Hendrikus. Alleen Gatske zou trouwen: met Michiel de Boer. Zij kwamen later op de boerderij en kregen twee kinderen: Trees en Jan. Alleen Trees zou trouwen, en wel met Hans Tjebbes Hettinga. Alleen in hún nakomelingen leven Titus en Tsjitsje voort.
Van de zes kinderen werden vijf kinderen kloosterling. Zij verdienen wat meer aandacht en Anno Sjoerd in het bijzonder. Hij zou als kloosterling de naam van zijn vader Titus aannemen, en daarmede de naam van Titus, de vriend en reisgezel van de apostel Paulus.
Boukje , 7 januari 1873 werd zuster Maria bij de zusters Clarissen te Megen, waar ook Anno Sjoerd op studie ging bij de Franciscanen. Apollonia (Plône), 25 december 1874 werd zuster Barbara bij de Franciscanessen te Rotterdam. Gatske , 13 maart 1878 huwde met Michiel de Boer; zij kregen twee kinderen: Trees en Jan. Siebrigje , 28 februari 1880 werd zuster Willibrorda van de Missiezusters van het Kostbaar Bloed te Rijkevoort. Hendrik , 4juni 1882 werd pater Henricus van de orde der Minderbroeders Franciscanen te Weert.
Je kunt niet zeggen dat zij allen niet bewust gekozen hebben voor hun eigen orde.

Boukje Brandsma (zuster Maria)

Apollonia Brandsma (zuster Barbara)

Gatske Brandsma en Michiel de Boer

Siebrigje Brandsma (zuster Willibrorda)

Trees en Jan de Boer,
kinderen van Gatske Brandsma en Michiel de Boer.

Hendrik Brandsma (pater Henricus)
Vader Titus overleed op 31 october 1920 en moeder Tsjitsje op 26 mei 1933, beiden te Bolsward. Zij werden in Blauwhuis begraven.Hun graven zijn niet bewaard. De graven van Gatske en Michiel bevinden op het (thans gemeentelijke) kerkhof van Bolsward. De graven van de overige kinderen zijn ongetwijfeld bewaard. Ik weet echter (nog) niet waar.

Anno Sjoerd Brandsma (pater Titus)
ANNO SJOERD, pater TITUS
Een korte schets van zijn levensloop ontleen ik aan een uitgave van het Titus Brandsma Archief , dat is gevestigd in het Karmelietenklooster, Steenstraat 39 te Boxmeer.Voor meer informatie kan men terecht bij het Jozef Centrum, of bij de “Stichting Vrienden van Titus Brandsma”, beide gevestigd Stijn Buysstraat 11, Nijmegen. Natuurlijk vergeet ik niet het Titus Brandsma Museum te Bolsward te noemen, dat samen met het Katholiek Documentatie Centrum, dat eerder gevestigd was te Wytgaard, naast de katholieke kerk op de Grote Dijlakker 11 8701KV is gelegen. Men kan daar veel zien, horen en lezen over pater Titus. Groepen zijn van harte welkom voor een rondleiding. Men is ook dankbaar voor hetgeen vooral nog onder de familie aanwezig is. Het blijft daar zeker goed bewaard en getoond.
Geboren op 23 februari 1881 werd Anno in 1892 leerling aan het gymnasium van de paters Franciscanen in Megen. In 1898 deed hij zijn intrede in het noviciaat van de paters Karmelieten te Boxmeer. Na zijn studie wijsbegeerte en theologie werd hij als pater Titus op 17 juni 1905 priester gewijd. Na een studie in Rome werd hij docent wijsbegeerte en vervolgens hoogleraar in 1923 aan de pas opgerichte katholieke universiteit te Nijmegen. In 1932 was hij rector magnificus.
In 1938 gaf hij colleges over de bedenkelijke aspecten van de nationaal-socialistische wereldbeschouwing. Na een gesprek met aartsbisschop J. de Jong over de situatie van de katholieke pers, waar hij geestelijk adviseur van was, hield hij een rondreis langs de katholieke kranten in 1941. Hierop volgde op 19 januari 1942 arrestatie en gevangenneming in Arnhem, Scheveningen en Amersfoort. Via Kleve volgde op 13 juni transport naar Dachau, waar hij op Zondag 26 juli 1942 is overleden.
In 1955 begint het proces tot zijn zaligverklaring. Na op 5 mei postuum het verzetherdenkingskruis te hebben ontvangen wordt Titus op 3 novemeber 1985 door Paus Johannes Paulus II te Rome zaligverklaard.
Op het einde van de 20e eeuw werd hij door een vak jury van het programma KRO-RKK uitgeroepen tot de opmerkelijkste katholiek van de eeuw.In mijn jeugd hoorde ik mijn vader, en ooms en tantes over Titus vertellen. Mijn vader en zijn broers waren van een jongere generatie, maar mijn oudste ooms van ongeveer zijn leeftijd. Vaak werd verteld over de de reizen die de achterneven met elkaar maakten naar Megen en naar Oss, waar zij op studie waren. Tijdens de lange reis van Bolsward naar Oss werden de nodige streken uitgehaald om de tijd te verdrijven. Later werd pater Titus in de familie bekend als raadgever op onderwijsgebied voor de studerende kinderen. Hij heeft vast de ondeugden van zijn achterneven vergeven.
HENDRIK MEBIUS BRANDSMA ALS BESTUURDER
Hendrik Mebius Brandsma had aandacht voor het maatschappelijk leven, in het bijzonder voor het leven van de boer. Hij wordt in het boek van J.F. Wiersma: Erf en Wereld, Drachten 1959, geciteerd en gekarakteriseerd door de weergave van een berijmd gedicht van zijn hand, dat hij als tafelredenaar uitsprak bij een tentoonstellingsdiner .
Ik geef dit schone gedicht hier volledig weer
In deze tafelrede brengt Hendrik Mebius hulde aan de generatie van boerenvrouwen, wier bekwaamheid er voor had gezorgd dat de Friese boter een vooraanstaande plaats had bereikt op de wereldmarkt; hij prees haar hoog boven de boerinnen, die zich voor het botermaken schaamden en het aan de dienstbode overlieten. Het is 1868. Hendrik is 66. De Friese boter wordt in Londen op de markt geprezen en verhandeld, zij is beter dan de boter van de Denen en de Zweden.
Ik tink dit gleske reade wyn
To wijen oan gijn stoommachien,
Mar oan in “Zij”‘ die what bereidt
wat Fryslâns rom en wolfaert spreidt
Men sil nou moogelijk riede kinne,
Dat ik bedoel in goed Boerinne,
Dy al’mei oerliz lust en smaek
Har ’t Bûtermeitschen stelt ta ’n taek
Op hwat ’n dingen moat se n’t lette!
De kelderfinsters iepen sette
Of ticht dwaen, al nei waer en wyn,
Nei kjeld of felle inneskyn.
Jouns en moarns de melk op jitte,
Reamje, aed bjinne, dat se switte
Hwant skjin en sindllik as de brân,
Helpt by dat wurk as “t heal forstân
In Thermometer by de tsjerne,
Hwerop se dan gemaklik sjenne,
Wol se fan harr wurk wêze wis,
Hoe kâld of waerm it molken is <
Is ’t sechstich graden Fahrenheit,
Dan doch se de blienkape foar, en zet
Oan Pyt, kom stap nou hanlich wei,
Dan h’ak straks bûter stiif als klei
En hat se iens sokke bûter, dan,
O! dan makket se der fan
Pûke waer, dy ’t Londen freget,
En ûs rom en wolfaert heget.
Nou, Mynhearen, op sa’n Boerinne
Hendrik Mebius Brandsma was actief in de Friese Maatschappij van Landbouw. Waarschijnlijk was hij bestuurslid, daar wijst het mogen uitspreken van een tafelrede bij een tentoonstellingsdiner op. Hij grijpt de gelegenheid aan, zoals iedere bestuurder zou doen om zijn ideeën uit te spreken. Hij blijkt geen voorstander van het stoommachien. Hij denkt er niet aan om een glas rode wijn te heffen op een stoommachien, maar wel op “Haar”, die door haar werk Friesland roem en welvaart schenkt.

De boerin aan de karnton:
“Nou, Mynhearen, op sa’n Boerinne “
Ik merkte reeds op, dat Hendrik Brandsma ongetwijfeld Johannes Gerardus Heuveldop goed gekend heeft, omdat Hendriks schoonmoeder en Johannes moeder zussen waren en zij in een kleine gemeenschap leefden. Hun opvattingen moeten op dat moment mijlenver uit elkaar gelegen hebben. Het is interessant om op deze manier op een discussiepunt in te gaan, dat indertijd de gemoederen steeds meer bezighield.
Johannes Gerardus Heuveldop, komende uit een koopmansfamilie en gehuwd geweest met een oomzegster van Gerrit Klazes Kramer vertrok kort na 1853 naar Nederlands Oost-Indië. Hij schrijft 9 jaar later, als eindelijk zijn zoon Bernard na een lange zware reis ook naar Indië is gekomen, aan tante Johanna, bij wie zijn kinderen jarenlang een thuis vonden: “Ik laat hem (Bernard) nu eenige dagen zonder bezigheden, opdat hij eerst wat aan het klimaat gewenne en daarna zal ik hem eenigen tijd in eene fabriek van machines plaatsen, opdat hij volledig met het stoomwezen bekend zij, alvorens hij begint te stoomploegen.” Zijn zoon moet “volledig” vertrouwd raken met machines en het stoomwezen. Duidelijker kan het verschil betreffende een bepaald cultuuraspect dat twee mensen voorstaan en verdedigen bijna niet worden aangeduid. Het gaat hier om de tegenstelling enerzijds tussen het edele ambacht en handarbeid, en anderzijds mechanisatie.
Hendrik verdedigt de boerin die zich het botermaken tot taak stelt, en hoe! Waar moet zij allemaal niet op letten, de keldervensters open zetten, of dichtdoen al naargelang weer en wind, kou en felle zonneschijn; ’s avonds en ’s morgens de melk opgieten; zich in het zweet werken om de aden (aad = oproombak) te boenen totdat ze zindelijk en brandschoon zijn, hetgeen goed werkt, zo zegt haar het gezond verstand. En met de thermometer in de karn kan ze zien hoever het met het karnen en het met de boter is. Als het zestig graden Fahrenheit is kan ook het paard Piet ophouden en is straks de boter stijf als klei. Met zulke boter maakt zij puike waar, die Londen vraagt en die ons roem en welvaart brengt!
Het is het jaar 1868. Het gaat allemaal goed en Hendrik Mebius heeft een leeftijd bereikt waarop hij rusten mag en tevreden kan zijn. Hij heeft zich ongetwijfeld ontzettend ingezet voor de zaak van de boerin, en dat is de zaak van de boer. Maar hij houdt natuurlijk niet voor niets zo’n geweldige lofrede. Daar zat iets aan te komen. Wij kunnen dat natuurlijk nu gemakkelijk zeggen, achteraf. De mechanisatie van de botermakerij komt er aan!Hendrik Mebius had nog 16 jaren voor de boeg. Hij zal met heel veel belangstelling de ontwikkelingen hebben gevolgd en hij zal ook nog wel aan de discussies hebben meegedaan, die de ophanden zijnde crisis veroorzaakte. Maar hij heeft niet meer mee mogen maken, dat zijn kleinzoon Hendrik Assuerus naar Denemarken werd gestuurd om bij te dragen aan een oplossing, die de hele boerenstand aanging.

De ‘Stoomzuivel’ in het verschiet ….
In het volgende hoofdstuk komt de generatie ter sprake van onze stamouders, van Siebrigje Brandsma, Hendrik Mebius’ dochter en van Frans Kramer, Gerrit Klazes Kramer’s zoon. Hendriks Mebius kleinzoon, Hendrik Assuerus, de jonge wees speelt dan een belangrijke rol. De brieven uit Indië zullen zeker in Friesland besproken zijn. Ik heb in de discussie de aandacht slechts op één aspect gericht, een zeer belangrijk aspect, de arbeid. Dit aspect is en was natuurlijk verweven met alle andere aspecten van de cultuur.
De conclusie mag echter niet getrokken worden, dat Johannes Gerardus Heuveldop en zijn kinderen ineens helemaal andere mensen werden toen ze naar Indië gingen. Om dit duidelijk te maken voeg ik hier nog enkele citaten toe uit de brief van Bernard. Bernard schrijft op 27 februari 1865 aan zijn oud-tante Johanna.
Hij begint zijn brief alsvolgt: “God zij dank, eindelijk is mijne reis afgelopen. Na 139 dagen, op zee rondgezwalkt te hebben kwamen wij tot mijne groote blijdschap, op Soerabaja aan.” Dan geeft hij een eerste indruk van het Javaansche volksleven, en vervolgt: “Mijne reis was niet zeer voorspoedig, daar wij onophoudelijk met windstilte te kampen hadden en herhaalde tegenwinden ons terugwierpen, en toen wij eindelijk dicht bij Java waren, overviel ons zulk een ijsselijk onweder, dat onze geheele bemanning verklaarde nooit iets dergelijks bijgewoond te hebben. Tweemaal sloeg de bliksem in de toppen onzer masten, en verbrijzelde ze geheel en al. De goede God heeft ons zigtbaar beschermd”
Over zijn vader schrijft hij: “Hij geniet steeds een goede gezondheid, dank zijner matige levenswijze, een zeldzaam verschijnsel hier in Indië.”
En verderop: “Morgen ga ik ter Hoogtijd (te Communie), om den goeden God voor mijnen behouden overtogt, alsmede voor de vele overige weldaden te bedanken.”Hij uit vervolgens uitvoerig zijn dankbaarheid tegenover zijn tante, en vervolgt: “Het getal Katholieken hier in Indië is zeer gering. Daarenboven vindt men hier ook nog velen, die zeer slecht hunne pligten waarnemen. Men heeft hier twee geestelijken de HH Palinx en v.d. Elzen, beiden Jezuiten, en mannen, vol ijver en vuur voor de dienst des Heeren. De Eerw. Zusters Ursulinen hebben hier ook eene school, alsmede de Eerw. broeders van Oudenbosch, en beiden tellen zeer vele leerlingen, zowel katholieken als protestanten, want de zeldzame opoffering, waarmede zich deze godgewijde zielen der jeugd toewijden, is te groot als om ook niet de aandacht der bewoners alhier tot zich te trekken.” Vervolgens beschrijft hij uitvoerig de schoonheid van het land.
Ook zijn zus Isabella schreef interessante brieven in dezelfde geest, die zijn bewaard. De aandacht die Bernard in zijn brief besteedt aan het godsdienstig aspect is opvallend en waarschijnlijk niet minder dan hij gewend was in het verre Friesland. Er is een grote overeenkomst in deze met de stijl van Willem Hoekstra, neef van zijn moeder, die zestien brieven schreef uit het internaat te Elten en die in elke brief ruim aandacht besteedt aan godsdienstige zaken evenals aan de dankbaarheid die hij aan zijn ouders is verschuldigd.
Wie zou denken, dat deze aandacht en belangstelling bij Bernard in Indie minder zal worden, bemerkt daar een jaar later nog niets van. Het tegendeel is misschein wel het geval geweest. In zijn brief van 23 februari 1866 besteedt Bernard meer dan de helft aan dit aspect! De indruk, dat het verschil in opvattingen tussen Hendrik Mebius Brandsma en Johannes Heuveldop en diens zoon een gevolg zou zijn geweest van een verschil of verandering in geloofsovertuiging is daarom zeker niet op zijn plaats. Terwijl in Indië enerzijds verwante Friezen de mechanisatie bevorderden zonder verlies van hun geloofsovertuiging, is er anderzijds geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de reden, waarom Hendrik Mebius in Friesland de mechanisatie tegenhield, gelegen was in zijn geloofsovertuiging.
Hendrik als bestuurder was actief voor de boerenstand binnen de Friesche Maatschappij van Landbouw. Dit was een neutrale organisatie. Het ging daar op de eerste plaats om de economische belangen van de boer. De produktie en de kwaliteit van boter stond daar voorop. Hendrik wees daarbij op de betekenis van het werk van de boerin op de boerderij en prees haar daarom. Hij behoeft dit helemaal niet gedaan te hebben vanwege zijn godsdienstige overtuigingen, als katholiek. Binnen de Friesche Maatschappij van Landbouw werd waarschijnlijk niet over geloof en godsdienst gesproken. Dat stond er denk ik helemaal los van. Ik herken hier een opvatting van mijn vader in.
Ik wil niet beweren, dat de verschillende aspecten in een cultuur elkaar niet beinvloeden, ik zou mezelf tegenspreken, maar ik vermoed dat daar nog weinig sprake van was in de tijd van Hendrik. Daar gaan generaties over heen. Veranderingen betreffende godsdienstige overtuigingen kwamen nog niet ter sprake. Dankbaarheid aan God, van wiens zegen men afhankelijk was, en in het verlengde daarvan dankbaarheid aan de ouders van wiens zegen men ook afhankelijk was, waren grote deugden, die door de ouders aan hun kinderen overge dragen werden. Het dagelijks leven met zijn talloze tragische sterfgevallen van moeders, van jonge mensen en van kinderen dwong tot deze houding, om van andere veel voorkomende rampen niet te spreken. Zo alleen is de houding van onze voorouders te begrijpen en zijn vele verhalen te verstaan.
Hendrik Mebius was actief binnen zíjn samenleving, had belangstelling en had zorg voor de ander, en zette zich met hart en ziel in. Dat is wat ik soms nog hoor zeggen.Hendrik is overleden op 5 juni 1884 te Bolsward en zijn tweede vrouw Apollonia Terwisscha van Scheltinga reeds op 16 maart 1877, eveneens te Bolsward. Zij werden beiden begraven te Blauwhuis. Ik beschouw het als een tekort dat ik niets over Apollonia kon vertellen. Zij heeft voor twee kinderen de moeder vervangen en nog vijf eigen kinderen opgevoed. Ik mag aannemen dat Hendrik bij de lofrede die hij op de boerin hield op de eerste plaats aan haar dacht. Alleen dít van haar te zeggen zal vandaag als excuus absoluut onvoldoende gevonden worden.
Ik besluit dit eerste Deel over de beide wortels van onze familie. Ik typeer Gerrit Klazes Kramer als een man met een blik allereerst gericht op de “famielje” en Hendrik Mebius met een blik gericht op de samenleving. De een staat voor vriendelijkheid en de ander voor zorgzaamheid. Misschien ben ik beinvloed door hetgeen ik heb gehoord. Ik heb het toch aangedurfd een typering te geven van twee verschillende personen, die de wortels vormen van onze stam. Tot voor kort wist ik eigenlijk niets van mijn familie en daarom vertrouw ik erop, dat ik niet te veel bevooroordeeld ben geweest.
Wie waren onze stamouders? Frans Kramer en Siebrigje Brandsma. Er komt geen breuk in mijn verhaal. Het wordt het verhaal van een echtpaar: Frans en Siebrigje.
KRAMERKRONIEK 2005:
*U bevindt zich op ‘ Hendrik Mebius Brandsma ‘*
Gebruik, Inhoud, Voorwoord, Indeling en Overzicht.
Gerrit Klazes Kramer en Hendrik Mebius Brandsma
Frans Kramer en Siebrigje Brandsma
Betsie, Hendrik, Apollonia, Johanna, Gerrit, Dirk, Klaske, Mebius, Pietje.
Register.