FRANS en SIEBRIGJE


Inleiding, Huwelijken, Ontwikkelingen in de kerkelijke organisatie, Gezin, Boerderij, Landbouwcrisis, Ouderdom.


FRANS KRAMER EN SIEBRIGJE BRANDSMA

Frans Kramer

Frans Gerrits Kramer werd op 6 november 1835 te Bolsward geboren. Hij was de enige zoon van Gerrit Klazes Kramer en Elisabeth Franses Romkes, die beiden te Bolsward werden gedoopt, Gerrit op 20 september 1801 en Elisabeth op 6 oktober 1800. Soms werden in die tijd alleen doopdata vermeld die dan als geldig geboortebewijs werden geaccepteerd.

Siebrigje Brandsma

Siebrigje Hendriks Brandsma werd op 1 april 1835 op Ugoklooster te Bolsward geboren. Zij was de enige van de kinderen van Hendrik Mebius Brandsma, die op 27 februari 1802 te Tjerkwerd werd geboren, uit zijn tweede huwelijk met Apollonia Theodora Terwisscha van Scheltinga, die op 14september 1812 te ter Idzard geboren werd.

 

 

 

INLEIDING
Frans en Siebrigje hadden 5 dochters en 4 zonen, die volwassen werden , zelf trouwden en ook weer kinderen kregen. Hun zonen en dochters zijn zelf weer stamouders van een groot aantal families. In deze kroniek gaat het in de eerste plaats om Frans en Siebrigje als stamouders van de Kramerfamilie, die afkomstig is van Kubaard; zij vormen de eerste generatie van deze familie. De beide eerste hoofdstukken beschreven hun beider afkomst. Hun kinderen vormen  de tweede generatie van Kubaard.
Door de huwelijken van hun vijf dochters verschijnen er al spoedig andere familienamen in de Kramerfamilie: Galema’s, Van der Meers, Tiel Groenesteges, Ferwerda’s en Van der Werfen. In de daaropvolgende generaties, tot en met de 6e generatie, komen we uiteraard talloze nieuwe familienamen tegen.
Dit hoofdstuk gaat uitvoerig over Frans en Siebrigje. Er valt allereerst iets te vertellen over hun jongste jaren.

Frans werd geboren in Bolsward in de Rijkstraat in het pand, dat nu nr. 4 is. Daar woonden zijn ouders, het pand was van Frans Romkes, grootvader van moeders kant. De omstandigheden van zijn geboorte zijn in het eerste hoofdstuk uitvoerig ter sprake gekomen. Zijn moeder en tweelingzusje Geertruida overleden 14 dagen na hun geboorte. Frans had reeds een ouder zusje, Johanna, toen bijna 6 jaar oud. Zij was geboren op 9 november 1829. In 1833 was een tweede zusje geboren, Geertruida, maar zij overleed reeds een half jaar later. Na het overlijden van moeder en Frans’ tweelingzusje hertrouwde zijn vader in april van het volgende jaar met Pietje Fongers Huitema, weduwe van Dirk Sibles van der Werf met vier kinderen, en hij verhuisde naar Longerhouw, naar de boerderij, die Pietje toen van haar schoonvader Sible van der Werf huurde. In datzelfde jaar kreeg Frans een halfzusje, Trui (Geertruida). In 1846, tien jaar later overleed zijn zusje Johanna, 16 jaar oud. Hij had geen broer en toen ook geen  zusjes meer. Hij  groeide op samen met zijn halfzusje en iets oudere stiefbroertje en stiefzusjes. In 1844 trouwde de oudste reeds.
Uit het dagboek van zijn vader blijkt, dat het contact met zijn halfzus op de eerste plaats kwam; het contact met zijn stiefbroer en – zusjes bleef eveneens.
In 1852 verhuisde het gezin naar Lonjé, een buitenbuurt van Bolsward. Ik weet niet waar Frans naar de lagere school is geweest, vermoedelijk in Bolsward. Of daar toen al een katholieke school was, is mij ook onbekend. Ik herinner hier aan een wel bijzonder bericht van een oudere neef van Frans, Willem Hoekstra, die in Elten op een pensionaat was en op 31 mei 1847 schrijft: “…. mon Oncle Kramer venait ici pour me rendre visite lorsqu’i conduisait François au pensionnat á Duiven…” Het kan hier over niemand anders gaan dan over zijn oom Gerrit Klazes Kramer en zijn neef Frans Kramer.

Nog geen twaalf jaar oud bracht Gerrit Klazes zijn zoon Frans naar een pensionaat in Duiven bij Arnhem. Wanneer men in die tijd zulke reizen maakte, ging men vanaf Zwolle per schip verder over de IJsel, en slechts eens per jaar kwam men in de zomer voor vacantie naar huis.

Siebrigje werd geboren op Ugoclooster in Bolsward en bracht daar ook haar hele jeugd door. Ugoclooster is gelegen in de buitenbuurt van Bolsward. We weten uit een bewaard gebleven getuigschrift van haar, dat zij van 1843 tot 1847 naar de openbare school in Hichtum ging, van haar 8e tot 12e jaar. Getuigd wordt van “voorbeeldeloos gedrag, aanhoudende vlijt en inschikkelijkheid jegens haar medescholieren, alsmede van de meeste goedkeurings teekenen…..”

Getuigschrift Siebrichje Brandsma

HUWELIJKEN
Gerrit Klazes Kramer, de vader van Frans vermeldt in zijn dagboek zowel op 10 als 12 mei 1856: “Trouwdag der kinderen”. Met ‘de kinderen’ bedoelt hij zijn zoon Frans en zijn dochter Trui.Frans Kramer trouwde met Siebrigje Brandsma, en Trui Kramer trouwde met Mebius Brandsma: broer en halfzus trouwen met zus en broer.
Frans en Siebrigje trouwden op 10 mei 1856 te Witmarsum voor de gemeente Wonseradeel. Trui en Mebius, zo blijkt uit gegevens, trouwden op 12 mei voor de gemeente te Witmarsum.Ik neem aan dat het burgerlijk huwelijk van beide paren op verschillende dagen plaats vond, 10 en 12 mei, maar dat het kerkelijk huwelijk van beide paren op dezelfde dag, op 12 mei, gesloten werd. Op die dag noteert vader Kramer in zijn dagboek “vrolijke dag” gehad. Toen was er dus feest, en dat was bij een burgerlijk huwelijk in die tijd onder katholieken zeker niet het geval, dat was een formaliteit.Het burgerlijk huwelijk vond dus plaats in Witmarsum, gemeente Wonseradeel. Zowel Lonjé, de meest waarschijnlijke woonplaats van de familie Kramer als Ugoclooster, de woonplaats van de familie Brandsma behoorden tot deze gemeente. Hierover is geen probleem. Zij trouwden niet in het prachtige Raadhuis van Bolsward.
Het is wel een vraag in welke kerk het kerkelijk huwelijk heeft plaatsgevonden.
Natuurlijk in een katholieke kerk, maar in welke parochiekerk. Ik neem aan dat de twee huwelijksparen op dezelfde dag in dezelfde kerk zijn getrouwd. Maar Siebrigje behoorde tot de Sint.Martinus parochie (boven) en Trui tot de Sintt.Franciscusparochie. Dat moet in die tijd een probleem gegeven hebben. De bruid was in die tijd verplicht te trouwen in de kerk van de parochie waartoe zij behoorde. Zo was men volgens de kerkelijke wet ook verplicht in eigen parochie zijn Pasen te houden (d.w.z. éénmaal per jaar, en wel in de paastijd, te biechten en te communie te gaan), en men moest ook dáár begraven worden. De parochie en de geestelijkheid moest onderhouden worden door de parochianen, en daar had deze verplichting zeker iets mee te maken. Indien er een probleem ontstond kon de pastoor verlof geven om in een andere parochie te trouwen maar hij had dan wel het recht op het “quarta pars”, dwz het vierde deel van het stipendium, de geldelijke bijdrage die de pastoor toekwam. Het was dus niet alleen een zaak waar de families het over eens moesten worden maar ook de pastoors. Mij is niet bekend hoe deze beslissing uitviel.
Ik geef hier de reeds eerder vermelde aantekeningen weer die vader Gerrit Klazes  op 10 en 12 mei 1856 maakte.
10 mei burgerlijk huwelijk: ‘Trouwdag van de kinderen. Brutale wind – de wind NO – de hen op eijeren gezet om te broeijen’
12 mei kerkelijk huwelijk: Trouwdag van de kinderen bezonder mooi weder de wind W vrolijke dag gehad’
Het kan niet mooier

Er moest uiteraard meer geregeld worden voor het huwelijk. Er waren óók materiële zaken. De boerderij te Kubaard, die oorspronkelijk aan grootvader Frans Romkes toebehoorde, werd 17 april 1856 per acte gescheiden in twee delen, het ene deel werd toebedeeld aan kleinzoon Frans Gerrits Kramer. Het was zijn erfdeel van zijn moeder Elisabeth Romkes. Gerrit, Frans’ vader, noteert op deze dag: “rekening en verantwoording gedaan te mijne huize”. Tot die dag beheerde hij Frans erfdeel maar door het huwelijk werd Frans meerderjarig.
Terzelfder tijd passeert er een andere acte, op 8 mei 1856. In deze acte stellen Frans en Siebrigje met goedkeuring en bijstand van hun ouders de bedingen en voorwaarden vast van hun huwelijk, dat zij voorgenomen hebben met elkander aan te gaan. Het komt er op neer dat de huwelijksverbintenis geen andere gemeenschap van goederen tussen hen zal doen ontstaan dan die van winst en verlies gedurende hun huwelijk, zodat alle roerende en onroerende goederen daar buiten blijven, die de echtelieden bij de voltrekking van hunnen echt bezitten. Uitgebreid worden de consequenties van deze overeenkomst beschreven en tenslotte wordt er door Frans en door Siebrigje een opgave gedaan van hetgeen door hen wordt bezeten.

De opgave van Frans houdt in:

De geregte helft in een Zathe en Landen, Jorna State genaamd (steeds wordt deze benaming in oude actes gebruikt), met Huizing Schuur en watermolen ca onder Cubaard, groot in het geheel 39 Bunder 91 roede greidland…… voor de wederhelft eigen aan Mejufvrouw de Weduwe Hoekstra (Johanna, zuster van Frans moeder)… niet getaxeerd
Een beslag aan vee bestaande uit veertien koeien, negen rieren, vijf hokkelingen, tien kalveren een paard en zeven schapen, getaxeerd op f. 3776.00
Een partij boeregereedschap, meubelen en huischraden ter waarde van f. 1404.00.
eenig vleesch, spek en smoor geschat op f. 92.00.
Een gouden horloge met dito ketting alsmede eenige mans klederen te zamen geschat op f.200.00.
In kontanten f. 65.00 .
Eene schuldvordering op den heer Gerrit Klazes Kramer te Bolsward blijkens acte van scheiding den zeventienden April laatstleden  groot f. 4353,40.

De opgave van Siebrigje houdt i n:

Een gouden oorijzer met breeden beugel en diverse andere gouden en zilveren werken en Kleinoodiën tot persoonlijk en lichamelijk gebruik: f. 250,-
Eene partij vrouweklederen en lijflinnen mede tot persoonlijk en lichamelijk gebruik f. 150,-
in kontanten f. 200,-

Frans en Siebrigje gaan voorlopig wonen op de Grote Klaver, eigendom sinds 1852 van de vader van Frans. Ik vermoed, dat Frans er al enige tijd woonde en daar volledig ingericht was; meubelen, huisraad, hij heeft het allemaal, zelfs vlees en spek en smoor. Het ziet er uit als een goed begin.

ONTWIKKELINGEN IN DE KERKELIJKE ORGANISATIE
Voordat ik verder inga op het gezin dat Frans en Siebrigje stichtten, en op het leven op de boerderij met wat er allemaal bij kwam kijken, geef ik een kort overzicht van de ontwikkelingen, die  juist in die tijd betreffende de kerkelijke organisatie plaatsvonden.
De kerk speelde in die tijd in het maatschappelijke en culturele leven een veel grotere rol dan nu en had invloed op de sociale verhoudingen en de dagelijkse bezigheden.  Er waren in Bolsward nog maar kort geleden, in 1847 en in 1849, twee nieuwe katholieke kerken gebouwd, een paar honderd meter van elkaar, beide op de Grote Dijlakker. Frans en Siebrigje hebben ze zien bouwen. Het waren nog geen parochiekerken maar staties. Statie is de benaming van een plaatselijke kerk in de missie-fase, voorafgaand aan de vestiging of het herstel van een kerkelijke hiërarchie met bisdommen en parochies, die alle een eigen bestuur van een pastoor en kerkmeesters hebben.

Bij de herziening van de grondwet in 1848 was aan de katholieken weer volledige vrijheid van godsdienst toegekend, en van toen af mochten ook de Friese katholieken, die in de tijd van de reformatie veel harder waren getroffen dan de katholieken in de rest van het land weer vrij hun geloof belijden en hun eredienst vieren. En dat deden zij onmiddellijk door alvast twee nieuwe kerken te bouwen. In 1847, reeds een jaar voor de officiële grondwetzwiziging van 1848, werd de Sint Franciscuskerk aan het begin van de Dijlakker gebouwd (bovenste foto), op de plaats waar nu sinds 1934 de nieuwe Sint Franciscuskerk staat. De Sint Martinuskerk werd in in 1850 op het einde van de Dijlakker gebouwd (onderste foto). Officiële erkenning van de beide staties als parochie liet nog even op zich wachten.
Zowel de familie Galema als de familie Kramer vervulde in 1847-1850een actieve rol zowel bij de bouw van de beide kerken als bij de herinrichting van het kerkelijk bestuur. Dit te weten zal velen meer interesseren dan een beschrijving van de binnenkerkelijke structuren.

St Franciscuskerk te Bolsward

 

St Martinuskerk te Bolsward

De trouwe gelovige werd in die tijd nog niet werkelijk bij de dienst betrokken. Een enkele progressieve leek bleek dit echter wel te interesseren. Ik bedoel hier Henk Andela (1912-1999): H.A.M. Andela ‘Bolsward, zeven eeuwen Minderbroeders, Het Witte Boekhuis Bolsward 1976’.  Ik heb het volgende aan hem ontleend.
Op 9 september 1847 werd de Sint Franciscuskerk plechtig geconsacreerd, ingewijd. Twee zware, welluidende klokken kondigden de plechtigheid aan. De avond te voren waren deze klokken ingewijd, waarbij Ysbrand Klazes Galama en zijn vrouw IJtje Jans Siemonsma als peter en meter fungeerden, d.w.z. dat zij over de klokken te waken hadden. Ik vermoed dat dit ook wil zeggen dat zij de klokken ( f 1.827,-) hadden betaald De erkenning als parochie moest nog komen. Daarvoor moesten nog een echte pastoor en echte kerkmeesters door de bisschop benoemd. Pastoor werd pater Ranshuysen OFM en kerkmeesters werden Siebe Bruinsma, Gerrit Claases Kramer, Gerrit Ypes Ypma en Abe Laurens Fransen. Twee betovergrootvaders en een betovergrootmoeder van mij waren dus zeer betrokken. Met een beetje zoeken ben ik ook vast wel verwant aan de andere genoemde betrokkenen.
Ca mei 1850 werd de Sint Martinuskerk geconsacreerd, waartoe de klokken van de Sint Franciscuskerk duizenden (!) mensen naar buiten lokten. Op de avond van de consecratie werd de nieuwe (eigen) klok ingewijd. Henk Andela noemt de heren M.F. Galama, Jan Y Galama en T.J van der Vleugel als kerkmeesters van de Sint Martinuskerk. Jan.Y. is waarschijnlijk een van mijn overgrootvaders, zoon van Ysbrand Klazes. (Andela maakt in de genoemde gevallen waarschijnlijk een vergissing: het moet Galema zijn). De Sint Martinuskerk werd in de die tijd bediend door wereldheren. Vandaar werd zij wel ‘Mijnherenkerk’ genoemd. Korte tijd later werd de bediening overgenomen door de Franciscanen. Toen werd het ‘Boerenkerk’, omdat vooral boeren ten noorden van Bolsward tot  de intussen als parochie erkende kerk behoorden, hetgeen wilde zeggen, dat zij alleen in deze kerk gedoopt, en getrouwd en begraven konden worden. De katholieken, die in de stad woonden, behoorden tot de Sint Franciscuskerk en -parochie. Deze werd de ‘Stadskerk’ genoemd. In 1856, kort na het huwelijk van Frans en Siebrigje werd Gerardus Ignatius Heuveldop uit Leeuwarden pastoor  in de ‘Mijnherenkerk’. Ook hij is ons bekend, als broer van Johannes Gerardus die naar Indië ging. Gerrit Klazes die tot de andere kerk behoorde ontving hem wel op bezoek en ging graag naar zijn predikaties luisteren. Dat mocht wel.
In 1934 werd een nieuwe Sint Franciscuskerk gebouwd op de oude plaats. De kerk werd veel groter omdat beide parochies werden samengevoegd. De Sint Martinuskerk werd aan de eredienst ontrokken, zoals dat genoemd wordt, en tot een sporthal omgevormd. Alle torentjes werden er afgehaald en de  kerkramen dichtgemetseld. Het bebouw staat er nog en is nog duidelijk te herkennen.

GEZIN
Op de Grote Klaver werden de eerste twee kinderen geboren: Betsie 1857 en Hendrik in 1858. Kort na de geboorte van Hendrik verhuisden Frans en Siebrigje met hun twee kinderen naar de boerderij in Cubaard (in oudere acten vind ik meestal Kubaard geschreven als ‘Cubaard’). De verhuizing vond plaats in de loop van 1859. Er is intussen een nieuwe boerderij gebouwd. Dit is waarschijnlijk de reden geweest, dat Frans en Siebrigje er niet onmiddellijk gingen wonen. Het verhaal luidt, dat Gerrit, Frans’ vader, indertijd te voet naar Kubaard kwam, zijn stok, die hij altijd bij zich had, wegslingerde en sprak, – in het fries uiteraard -, dat daar waar de stok neerkwam de huizing gebouwd moest worden. De stok lag nogal een eind van de weg en daarom zou het huis zo’n grote voortuin hebben gekregen, met een bruggetje naar de weg, dat tot spijt van Ysbrand, de huidige bewoner, was verdwenen. Het is door hem in 1998 echter weer aangebracht.

Kubaard

Kubaard, met brug

Al was Frans meerderjarig, vader nam blijkbaar nog wel beslissingen. Er bestaat een variant van het vertelde verhaal. Niet Gerrit maar Siebrigje zou de stok hebben gegooid, omdat zij een grote voortuin wilde, terwijl Frans meer weiland wilde. Misschien zijn beide verhalen wel waar. Het is mogelijk dat de onenigheid zo groot was, dat Gerrit op zijn manier besliste.
De overgang naar Kubaard betekende een overgang van de stad naar het platteland. Deze overgang zal vooral voor Siebrigje zeker ingrijpend zijn geweest, zij was vlak bij de stad geboren en opgegroeid. Als katholieken leefde de familie Kramer bovendien ook nog extra geïsoleerd in Kubaard. Er waren weinig contacten met de protestanten. Na de reformatie bleven aanvankelijk veel inwoners van Kubaard de katholieke kerk trouw, hetgeen blijkt uit het feit, dat er een schuilkerkje is geweest. Later waren zij verreweg in de minderheid.
De afstand tussen Bolsward en Kubaard is ongeveer tien kilometer, ver om te voet te gaan. Men komt nu bij de boerderij van Kubaard, die na aanvankelijk de naam Jorna State gedragen te hebben in de loop van de tijd Kramers boerderij is gaan heten en weer later Kramershoek, via de weg Bolsward – Leeuwarden In plaats van de afslag naar het dorp Kubaard moet men de eerstvolgende afslag nemen, naar Tzum. Op de driesprong kort daarop vindt men op de hoek de boerderij van Kramer te Kubaard. Sinds de bussen rijden heet de boerderij in het busboekje “Kramershoek”.

KUBAARD
Bij de familie Kramer staat Kûbaard voor een boerderij. Het is echter allereerst  een dorp in Friesland, waar wel  iets over te vertellen valt. De eerste bewoners  van de streek kwamen 500 of 600 jaar voor Christus vanuit de hoge zandgronden in Drente en vestigden zich op de wallen van de geulen naar de zee,  waarop het nog veilig was omdat de zee  nog ver achter de eilanden lag.  Na enkele eeuwen wordt de zee hoger en slaat grote gaten in de duinenrij. De bewoners worden genoodzaakt om hun woonplaatsen op te hogen om droge voeten te houden. Keer op keer dient dit te geschieden. Dit duurt tot ongeveer  het jaar 1000. Dan begint men het land binnen dijken te brengen. De terpen  blijven voorlopig bestaan. In de omgeving van het huidige dorp zijn er nog dertien aan te wijzen, een bewijs dat er vele mensen woonden. Een van de dijken, die werden aangelegd begon waar nu de Kramers boerderij is gelegen  en waar een terp lag, genaamd Berch. Even verderop ligt een terp, Berkwert. Het adres van de Kramerboerderij is Berkwerteleane. Een van de terpen in  het Kubaarder dorpsgebied droeg de naam Kubaard, mogelijk naar een  mansnaam Cubba. Tot in de vorige eeuw stonden de meeste plaatsen nog op een terp. Toen begon men de terpen af te graven. Terpmodder was goede grond en kunstmest bestond nog niet. De bouw van een kerk was het begin  van Kûbaard als dorp. Het staat vast, dat dit zeker niet later is geweest dan het jaar 1275. De patroonheilige was waarschijnlijk St.Joannes de Doper, gezien de inscriptie op een oude kerkklok.
Overgenomen en samengevat uit een uitgave van “De Tsjerkfâdij fan de Herfoarme Gemeente Kûbaard”  1987

De brik …..

In de tijd waar we het over hebben, 1859 en de eerste decennia daarna, waren er nog geen auto’s en zelfs geen fietsen. Het enige vervoer was de brik, waarmee de familie iedere zondag naar de kerk ging in Bolsward. Dat was de dag dat men met de gehele familie, behoudens degenen die op de boerderij moesten passen, in de stad kwam. De zondag was dé gelegenheid om familie te ontmoeten. Zij vormde een belangrijke dag in het leven van Frans en Siebrigje en hun gezin.
Ik ga daar wat dieper op in en put hierbij uit verschillende bronnen. Iedere Zondag werd gekenmerkt door een vast ritueel, dat tot een eind in de 20e eeuw op gelijke wijze is blijven bestaan. Ik herinner me dit ritueel nog uit mijn kinderjaren, wanneer ik op Kubaard mocht logeren. In het bijzonder uit de oorlogsjaren ’40-’45 toen de auto die kort tevoren was aangeschaft op stal moest blijven staan, en men weer met de brik naar de kerk ging. Op Zondagmorgen moest er eerst om vier uur worden gemolken en dan was het haasten om op tijd in Bolsward te zijn, de mannen voor op de brik met tweeën of drieën , in de winter in wind en kou. Vaak was men nog nuchter, later na 1910 zelfs meestal, omdat sinds die tijd de ‘veelvuldige’ communie was ingevoerd door paus Pius X.. Om te communie te kunnen gaan mocht men vanaf middernacht niets gegeten of gedronken hebben.
Via de Hichtumerweg en de Franekerstraat ging men tot de St Janspoort, waar een brug over de stadsgracht ligt. Daar werd uitgespannen bij café De Drie Kronen. Op die plek is nu een steenhouwerij. Het café had een “trochreed”, een doorrit voor de brik en de paarden.
Er waren dan twee mogelijkheden. Vanwege de nuchterheidseis werd buiten de Missen om Communie uitgereikt, zodat direct daarna ontbeten kon worden, alvorens de Mis bij te wonen. Eens in de vier weken ging men ook eerst nog biechten. Later ging men meteen naar de H.Mis en tijdens de Mis ter communie en vervolgens pas in het cafë ontbijten, waar men elkaar kon ontmoeten. Ik herinner me nog heel goed het lawaai aan het ontbijt na de kerk. Er was natuurlijk veel te vertellen. Daarna ging men meestal nog in de stad bij familie op bezoek en daar koffiedrinken. Tegen het middaguur was men dan pas thuis.Degenen die thuis waren gebleven om op de boerderij te passen hadden dispensatie. In plaats van naar de kerk te gaan werd er dan thuis gebeden.
De week heeft echter zeven dagen, waarvan zes werkdagen. Er werd niet alleen gebeden maar er moest ook gewerkt worden op de boerderij: Frans achter, Siebrigje voor. En intussen werden na de geboorte van Betsie en Hendrik op De Grote Klaver te Bolsward op Kubaard de volgende kinderen geboren: Apollonia 1859, Johanna 1861, Gerrit 1866, nadat een broertje, ook Gerrit genaamd, is overleden, Dirk 1868, Klaske 1870, Mebius 1872, en Pietje 1874. We mogen wel zeggen, dat het gezin gespaard is gebleven voor al te veel teleurstellingen en verdriet.
9 Kinderen groeiden gezond op, ze moesten worden opgevoed en moesten op een gegeven moment ook naar school. Sinds enige tijd bestond er vrijheid van onderwijs, alhoewel er nog geen totale gelijkstelling was van bijzondere en openbare scholen. Kubaard had in die tijd een openbare school. Dat was op zich gunstig voor de katholieke familie Kramer, die haar kinderen zeker liever naar een openbare dan naar een “Kristelijke” school liet gaan. Maar, zo valt te lezen in de bovengenoemde uitgave van de kerkvoogdij van de hervormde 1987 Kerk r), de openbare school van Wommels was beter. Aanvankelijk had Kubaard een goede meester, Barend Durks Posthumus. Hij was uit 18 sollicitanten gekozen, hij was de bekwaamste in het orgelspelen en dat had de doorslag gegeven. Maar hij had Kubaard verlaten voor de openbare school van Wommels. Twee gezinnen uit Kubaard hadden al verzocht om overplaatsing van hun kinderen naar Wommels, hetgeen de nieuwe wetten toestonden. En nu verzochten steeds meer gezinnen om overplaatsing.
Ook de kinderen van Frans Kramer, zo werd vermeld, gingen naar Wommels. De modderweg, die toentertijd de boerderij van Kramer met het dorp verbond zal bij deze beslissing zeker ook een rol gespeeld hebben. De weg naar Wommels liep over een dijk en was daarom indertijd waarschijnlijk beter begaanbaar. Het gevolg van dit alles was dat de openbare school van Kubaard ten dode was opgeschreven, mede omdat er intussen ook een school voor “Kristelijk onderwijs’ was opgericht in Kubaard.
Er valt niet aan te twijfelen, de kinderen van Frans en Siebrigje hebben alle de openbare lagere school van Wommels bezocht. Het is waarschijnlijk, zo is mijn conclusie uit verschillende verhalen, dat zij alleen het laatste jaar naar de katholieke lagere school te Bolsward gingen, en dan door de week logeerden bij familie in de stad. Dat gebeurde, opdat zij een goede voorbereiding zouden krijgen voor hun eerste H.Communie, die de kinderen in die tijd pas deden zodra zij 11 of 12 jaar waren geworden. Tegelijkertijd werden zij dan onderricht in het katholieke geloof. De reeds genoemde Paus Pius X voerde naast de veelvuldige Communie, de kindercommunie op 7 jaar in, maar dat was pas in 1910. De meisjes gingen voor deze voorbereiding en onderrichting later waarschijnlijk naar het pensionaat van de zusters in Harlingen.
Omtrent verder onderwijs van de kinderen van Frans en Siebrigje weten we niet veel. Ik vermoed, dat de jongens Hendrik, Dirk en Mebius na de lagere school voornamelijk op de boerderij te Kubaard het boerenvak leerden. Gerrit was een grote uitzondering, hij volgde in Leeuwarden het gymnasium en in Amsterdam de opleiding tot arts. Van Betsie weten we dat ze de eerste kostschoolleerling te Harlingen was. Haar vier zussen zijn waarschijnlijk ook enkele jaren in Harlingen op kostschool geweest, waar zij vooral algemene vaardigheden leerden, die zij thuis verder konden ontwikkelen.
Omtrent de taal die in deze tijd in Friesland enerzijds thuis gesproken werd en anderzijds op school werd onderwezen, valt iets merkwaardigs op te merken. Thuis werd er fries gesproken maar op school werd nederlands onderwezen. Niet minder merkwaardig was het feit dat men met elkaar fries sprak maar in het nederlands bad, ook thuis. Voor deze tweeslachtigheid zijn wel oorzaken aan te wijzen. Enerzijds onvoldoende erkenning van de ei genheid van de Friese taal in het algemeen en anderzijds wat het bidden betreft, het feit dat veel priesters en voorgangers in de kerk geen fries spraken. Hierin kwam pas in deze eeuw verandering. Dit werd o.a. bevorderd door het streven van it Roomsk Frysk Boun, een bond die zeker zoveel fries was als rooms.
Pater Titus Brandsma, oomzegger van Siebrigje en secretaris van deze bond bij haar oprichting in 1917, was een groot voorstander van het fries. Het bidden in het fries werd pas echt gestimuleerd door de totstandkoming van een Friese vertaling van het nederlands missaal in 1940 door Jan Hayes Galama, leraar aan het klein seminarie in Apeldoorn en later pastoor o.a. in Vaassen. Titus Brandsma schreef hiervoor een voorwoord : “Wy binne it Frysk bidden net wend en wy fiele it net as in gemis, det wy net oars as yn it Nederlândsk bidde. Wy miene it wol misse to kinnen… Men ken yen safolle better úterje en útsprekke yn de taal fen it hert … Hwet wier der in geastdrift by de earste Fryske preek by de earste nasjionale beaffeart nei Dokkum”. Deze preek werd gehouden door pater Titus. ” Men ken yen safolle better úterje en útsprekke yn de taal fen it hert!” Ik ervaar dit keer op keer, als ik in Friesland kom en men mij, geboren Brabander, alleszins terwille is en mij alles wil vertellen over vroeger en familie. Ik heb het leren ervaren als een compliment als men tegenover mij zonder het zelf te merken dan overgaat in het Fries. /p>

BOERDERIJ
Op Kubaard moest door Frans en Siebrigje bijna alles met de hand worden gedaan, er bestond daarnaast alleen paardekracht en waterkracht. Er was wel veel hulp zowel voor Frans als voor Siebrigje. In een staat van de Burgerlijke Stand over de jaren 1880-1900 worden de zgn. “werk”- bodes op Kubaard genoemd, zowel mannen als vrouwen en meisjes. Bijna meestal was er een arbeider en een dienstmeid, soms tijdelijk twee. Ze werden in de maand mei/juni aangenomen en bleven meestal slechts een jaar, soms twee á drie jaar. Totaal worden er 20 werkbodes in die jaren genoemd. Ik neem aan dat het er in de jaren daarvoor nog meer waren.In de jaren 1880-1900 zijn de kinderen groot, maar nog lang niet alle getrouwd. Zij hielpen thuis natuurlijk volop mee.

Watermolen

De aard van al het werk dat gedaan moest worden zou veel beter beschreven dienen te worden, om de betekenis ervan voor het leven van alledag in die tijd te laten zien. De zwaarte van het werk kon alleen verlicht worden door mechanisatie van de arbeid. In 1868 voelde Hendrik Mebius Brandsma, Siebrigjes vader, daar nog niets voor.
De kinderen van Frans en Siebrigje waren toen resp. 11, 10, 9, 7, 2, 1 jaar oud, en drie moesten nog geboren worden. Pietje, de jongste werd geboren in 1874. Een jaar later al, in 1875, trouwde haar oudste zus Betsie, mijn grootmoeder. De boter werd nog goed verkocht maar wat voor werk was daar niet voor nodig in de boterkelder van de boerderij, waar het werk vooral door de boerin werd gedaan, door Siebrigje, aanvankelijk zonder hulp van haar dochters maar zij had wel gelijktijdig de zorg voor een groot gezin. Korte tijd later breekt echter de grote landbouwcrisis uit. Een ramp of uiteindelijk een zegen? Ik zal daarop ingaan, omdat zij grote veranderingen op allerlei gebied met zich mee bracht, economisch, sociaal, technisch, familiaal. Frans en Siebrigje zaten er met hun grote gezin midden in.
Eerst een opmerking over de welvaart van het gezin op dat moment. Frans had ruim gedeeld in een paar erfenissen. Ik herhaal hier kort. Op 5 november 1862 is zijn vader overleden. In 1863 wordt de gemeenschap die bestaan heeft tussen zijn vader en diens tweede vrouw Pietje Fongers Huitema gescheiden en verdeeld. Frans en zijn zwager Mebius Brandsma (broer van Siebrigje), getrouwd met zijn halfzus Trui, ontvangen elk de helft van de Grote Klaver in Bolsward, en nog een heel klein aandeel in de boerderij van Longerhouw, waar Gerrit en Pietje lange tijd woonden voordat zij naar Bolsward gingen. Frans was in staat om het aandeel van Mebius in de Grote Klaver over te nemen. Op 26 november 1871 overlijdt Pietje Fongers Huitema. Frans ontvangt bij de scheiding en verdeling op 16 april 1873 nog een heel klein aandeel in de boerderij van Longerhouw. Op 16 october 1877 overlijdt Frans’ tante Johanna Romkes, zus van zijn moeder en weduwe van Douwe Willem Hoekstra, wier enige zoon in Elten op het internaat studeerde en in 1849 overleed. Tante Johanna had Frans bij testament tot algemeen erfgenaam gemaakt. Frans moest alleen enkele legaten uitkeren aan twee nichtjes uit de familie Hoekstra.
Hij ontving, na reeds door de erfenis van zijn moeder Elisabeth Romkes eerder eigenaar te zijn geworden van de helft van de boerderij te Kubaard, nu ook de andere helft. Frans en Siebrigje hadden dus wat achter de hand toen de grote crisis uitbrak, de boerderij in Kubaard en de Grote Klaver in Bolsward.

LANDBOUWCRISIS
In de kroniek over mijn familie Galema ben ik uitvoerig ingegaan op de grote en langdurige landbouwcrisis, die na 1875 een aanvang nam, en niet alleen in Friesland. Ik heb daar beschreven en toegelicht, dat min of meer dankzij deze crisis mijn vader, zijn broers en zussen naar Brabant zijn gekomen om daar, nadat hun vader en moeder, Ysbrand Galema en Betsie Kramer te vroeg waren overleden, een bestaan in de zuivel op te bouwen, gestimuleerd vooral door hun grootmoeder Siebrigje Brandsma: “Als die kinderen geen arbeider willen worden, moeten zij naar Brabant”, zo ongeveer zou een uitspraak van haar geluid hebben. Deze uitspraak typeerde haar. Enige dochter van haar vader uit zijn tweede huwelijk had Siebrigje waarschijnlijk van haar vader het talent geërfd om te besturen, en wel allereerst haar eigen gezin. Maar bovendien heeft zij de kinderen van haar vroeg overleden dochter Betsie met goede raad bijgestaan. Zij werd ongetwijfeld gesteund door Frans, die in overeenstemming met zijn eigen aard een en ander echter wel wat gemakkelijker kon relativeren. Frans en Siebrigje hadden zeker niet precies hetzelfde karakter. Er is hierover een leuke anekdote bekend. Frans hield wel van een uitje. Dat kwam eens niet zo goed gelegen bij Siebrigje en zij zorgde er toen voor dat het niet doorging. Frans op zoek naar zijn schoenen kon ze niet vinden. Siebrigje had ze onder haar lange rokken verstopt. Evenbeeld van haar vader, volgde Siebrigje wel haar eigen koers.
De landbouwcrisis had meerdere oorzaken. Eén oorzaak was dat de boter in tegenstelling tot hetgeen Hendrik Mebius nog dichtte in zijn tafelrede niet meer zo stijf als klei, maar veel te vochtig was, hetgeen een gevolg was van de manier waarop ze bewerkt werd. Het werk was voor de boerin veel te zwaar. Hierdoor was zij ook niet in staat om de concurrentie, die o.a. uit Denemarken kwam, het hoofd te bieden. Hier past een sterk verhaal, dat over een bepaalde boerin wordt verteld. Als de boerin ’s morgens een keer wat later klaar is met het karnen van de boter merkt de postbode dit op, waarop zij als reden aangeeft, dat zij in de morgen bevallen is van een kind! In deze geest worden er meer verhalen verteld. De boerin was ook nog moeder. Dit moest zij met haar werk combineren.

Handcentrifuge

De oplossing was de aanschaf van een centrifuge en daar was geld voor nodig. De eerste centrifuges werden echter nog met de hand gedraaid. Dit gold ook voor de karn, hoewel deze ook bewogen werd door een paard in een tredmolen. Mechanisatie was het doel én het enige middel, maar er moest nog heel wat gebeuren voordat men daartoe overging. De grootste tegenstand kwam van de boerinnen zelf. Botermaken was haar trots. In 1883 ontving Siebrigje nog op naam van Frans de eerste prijs in Bolsward van de Friesche Maatschappij van Landbouw voor het beste vat friesche boter. De medaille is in het

bezit van haar achterkleinzoon Mebius Kramer in De Bilt. Toch heeft Siebrigje haar trots overwonnen en haar gezond verstand gevolgd. Mechanisatie was de enige oplossing en het logisch gevolg daarvan was de ‘fabrieksmatige’ zuivelbereiding, omdat de meeste boeren alléén geen mechanische centrifuge en karn konden betalen.
Frans en Siebrigje lieten zich raden door Hendrik Assuerus Brandsma, de oudste zoon van Siebrigjes broer Assuerus, die eveneens van Hendrik Mebius Brandsma, zijn grootvader, het talent geërfd had  leiding te geven.

Zuivelbereiding met een tredmolen.

Hendrik werd in 1886 door Mr. Lodewijk Guillaume Verwer, een neef van Ysbrand Jans Galema, man van Betsie, naar Denemarken gestuurd om daar het mogelijke te weten te komen van de fabrieksmatige zuivelbereiding en zich in dat vak grondig te bekwamen. Na Hendrik Brandsma’s terugkeer uit Denemarken legde Verwer hem het beheer in handen van een aantal door hem opgerichte zuivelfabrieken in Drente, waar Verwer, belangrijk initiatiefnemer, een veenkolonie onder Zorgvliet had gesticht.
Frans en Siebrigje werden geadviseerd door Hendrik Brandsma en zij waren eerder “om” dan anderen wat betreft de discussie over het leveren van de melk aan de fabriek in plaats van haar te verwerken op de boerderij, waardoor het leven zowel in het gezin als op de boerderij ingrijpend zou veranderen.
In 1898 het jaar, waarin Frans en Siebrigje de boerderij in Kubaard verlieten, werd er in verschillende families nog hevig gediscussieerd, waarvan het volgende verslag een mooi voorbeeld is.
Tijdens de 75e verjaardag van Cornelis Josephs Witteveen in 1898 stond de fabrieksmatige zuivelbereiding nog steeds ter discussie. Zijn zoon Arjen schreef van deze verjaardag een verslag (C.H. Witteveen, De voorouders en het nageslacht van Tjebbe Cornelis Witteveen, De geschiedenis van de familie Witteveen uit Friesland van 1650 tot heden, Roosendaal, 1983)

Ik citeer in het nederlands

“Het gesprek ging weer zoals zo vaak over de zuivelfabrieken. Klaas Michiels (Galama) was een groot voorstander (hij werd dan ook voorzitter bij de melkfabriek in Scharnegoutum). Johannes echter niet. Johannes’ Aukje (zijn vrouw en dochter van de jarige) deed alles liever dan de hele dag op de stoel te gaan zitten. Want als het karnen en kaasmaken niet meer op de boerderij plaats zou vinden, hoe moesten de vrouwen dan in hemelsnaam de tijd doorbrengen. Beppe was al ouder en wilde er toch mee stoppen, nu Froukje in verband met haar trouwplannen de boerderij zou verlaten. Ook al omdat er in de kelder geen gemetselde bakken waren werd het afromen van de melk wel moeilijk en men werd tenslotte ook een dagje ouder. Minke klaagde ook dat de melkverdiensten in de winter niet voldoende waren maar Aukje hield voet bij stuk, het was maar niks zo’n melkfabriek. Vooral voor de jonge boerinnen, daar kon niks goed van komen.”

Aanvankelijk ging de melk van Kubaard naar Winsen. Deze fabriek werd in 1897 opgericht. Op 7 februari 1898 werd de eerste melk daar ontvangen. Frans en Siebrigje verlieten in mei van dat jaar Kubaard. Misschien hebben zij de overgang nog net geregeld. De fabriek in Wommels werd pas later opgericht. Toen ging de melk van Kubaard naar Wommels.
Ik moet hier iets aan toevoegen. De bevordering van de fabrieksmatige bewerking van de melk tot boter en kaas heeft zoveel aandacht gekregen, dat ik een schaduwkant niet zag. Hierop heeft mij Mebius Kramer uit De Bilt gewezen. Rundertuberculose kwam in het verleden op enkele boerderijen voor, maar bleef tot deze boerderijen beperkt. De bewoners hadden er immuniteit tegen verkregen. Doordat de melk van vele boerderijen, ook van de besmette, op de fabriek echter gemengd werd, kwam met de karnemelk en de wei ook de tuberkelbacil op tot dan toe tbc – vrije bedrijven. Vee noch mensen hadden daar weerstand tegen opgebouwd.  De ziekte, toen bekend onder de naam tering of (als ze heel snel verliep) vliegende tering, heeft aan velen, op het platteland vooral, het leven gekost. Geïnfecteerde dieren en ongekookte melk waren de besmettingsbronnen. Het gezin van Frans en Siebrigje bleef hiervoor nog gespaard. Maar in de gezinnen van vele van hun kinderen kwam het vaak in zeer ernstige mate voor. Ook in het gezin van hun oudste kind, dochter Betsie, mijn grootmoeder. Haar man en en vijf van hun kinderen overleden aan tuberculose, een meisje en vier jongens. Vier meisjes en vier jongens werden volwassen. Drie van de jongens werden in Brabant zuiveldirecteur. Hun allereerste  zorg bestond erin de strijd aan te binden tegen de tuberculose op de boerderijen.Trots schreef ik eerder dat Brabant de eerste provincie was, die vrij werd van de rundertuberculose. Genoemde Mebius Kramer ontkende dit, zeer tegen mijn zin. Friesland was de eerste,  hij moet het als deskundige kunnen weten. Maar Brabant werd een goede tweede!

OUDERDOM
In 1896 kocht Frans op de openbare verkoping van de boerderij It Heechhout te Bolsward van weduwe Klaaske Galema-Huitema de Huizing. In 1898 nam zijn zoon Dirk de boerderij te Kubaard over. Dochter Betsie, die in 1891 al weduwe was geworden met acht kinderen en in 1898 de boerderij in Half Hichtum moest verlaten, kwam toen met enkele van haar kinderen bij haar nog ongetrouwde broer Dirk op de boerderij. Zij deed daar toen ook voor hem de huishouding. Zij overleed echter reeds het daaropvolgende jaar. Mebius en Pietje, ook nog niet getrouwd, gingen met hun ouders in 1898 mee naar It Heechhout, te samen met nog enkele andere van Betsie’s kinderen. Een van hen, Sieb, hielp toen Pietje spoedig daarna trouwde, op It Heechout in het huishouden. Zij werd “Sieb van grootmoeke” genoemd. Bij hun verhuizing naar Bolsward liet Frans het ijzeren kistje met vele actes en brieven op de zolder van Kubaard achter. Vergeten? Ik denk van niet, het hoorde daar.

Frans en Siebrigje.
Gouden bruiloft op het Heeghout.

Op 12 mei 1906 vierden Frans en Siebrigje op it Heechhout in Bolsward hun gouden bruiloft. Daar wordt nog van gesproken. Frans Kramer, later mgr. Constans Kramer, franciscaan, herinnerde zich het feest nog goed in 1997 op 94 jarige leeftijd. Hij was in 1906 3 jaar. Op de stal stond de appelmoes voor de kinderen; men kreeg nooit zoveel fruit! Twee dochters en twee schoondochters van Frans en Siebrigje hadden toen een kind aan de borst: Klaske en Pietje Kramer, Akke van Dirk Kramer en Elisabeth van Mebius Kramer. Hun kinderen zijn daar heel hun leven aan herinnerd.  Zij werden de bruidskinderen genoemd. Deze kinderen waren, in genoemde volgorde: Hendrik, Sieb, Aaltje, Sieb.  In 1997 woonde Sieb van Akke en Dirk nog in Nijmegen, en Sieb van Elisabeth en Mebius nog in Bolsward. Zij zijn nu overleden.

De gouden bruiloft van Frans en Siebrigje is het moment om te trachten Frans en Siebrigje te typeren. Ik laat mij daarbij leiden door wat enkele van hun kleinkinderen nog konden vertellen. Het past bij het beeld, dat een interpretatie van de beschreven feiten oplevert. Frans was een warme persoon, vrolijk op zijn tijd, goed en tegelijkertijd streng voor zijn kinderen. Siebrigje was zorgzaam, bestuurde het gezin en was gevoelig waar het de eer van haar kinderen betrof, voor wie alleen het allerbeste goed genoeg was.
Na de bruiloft moet de gezondheid van Frans sterk achteruit zijn gegaan. In 1908 werd hij wegens dementie geplaatst in een inrichting in Vught. Dat dit zover weg gebeurde was een gevolg van het feit dat er in Friesland geen katholieke inrichtingen waren. It Heechhout werd toen verkocht. Kort te voren, in 1907 was de Grote Klaver verkocht. Siebrigje verhuisde in 1909 naar Steenwijkerwold, naar haar dochter Johanna die getrouwd was met Joannes Tiel Groenestege.Frans verliet op eigen houtje de inrichting in Vught en kwam ook naar Steenwijkerwold. Ik heb gezien waar zij woonden en vertel daarover in een volgend hoofdstuk. Dat is het verhaal van Johanna en Joannes en hun kinderen. Siebrigje overleed op 5 maart 1912, Frans op 21 mei 1914. Zij hadden beiden een testament gemaakt. Zij waren immers getrouwd in een gemeenschap alleen van winst en verlies. Deze beperperking der gemeenschap heeft nimmer enige consequentie gehad. Hun nalatenschappen konden bij de inventarisatie van 7 november 1914 en de scheiding en verdeling van 30 september 1915 als een geheel behandeld worden. Meerdere van de kinderen hadden schulden aan dit geheel.Dit gaf geen enkel probleem. De schulden waren in alle gevallen kleiner dan het ieder toekomende deel. Hetgeen te verdelen was kwam neer op de boerderij van Kubaard. Dirk kreeg als zittend boer op de boerderij het grootste aandeel in deze boerderij, Mebius en Pietje kregen ook een aandeel. Dit had voor Dirk tot gevolg dat hij nogal wat “toehaken”, dit zijn bedragen ter restitutie van het teveel ontvangene, moest betalen aan broers en zusters. Dat werd ook allemaal geregeld en verantwoord.
Naast de verdeling van de materiële zaken, blijft de verdeling van de werkelijke erfenis, waarmee ik bedoel wat Frans en Siebrigje hun kinderen meegaven aan karaktereigenschappen en persoonlijkheid. Ik denk dat deze erfenis erg veel waard was, gezien de typering die ik meende van hen zelf te mogen geven op grond van feiten en getuigenissen. We zullen zien.

 


KRAMERKRONIEK 2005:
*U bevindt zich op ‘ Frans Kramer en Sieb rigje Br andsma ‘*
Gebruik, Inhoud, Voorwoord, Indeling en Overzicht.
Gerrit Klazes Kramer en Hendrik Mebius Brandsma
Frans Kramer en Siebrigje Brandsma
Betsie, Hendrik, Apollonia, Johanna, Gerrit, Dirk, Klaske, Mebius, Pietje.
Register.