BETSIE


Inleiding, Huwelijk, Het gezin in Half Hichtum, De boerderij, Weduwe, Betsies overlijden.
De kinderen: Jan, Frans, Clasien, Sieb, Hendrik, Ytje, Jo, Fonger.


BETSIE

BETSIE (Elisabeth) Galema

Betsie was de oudste uit het gezin van Frans Kramer en Siebrigje Brandsma. Zij werd geboren op 9 maart 1857 op de Grote Klaver te Bolsward, een boerderij van haar grootvader, Gerrit Klazes Kramer. Zij was mijn grootmoeder. Zo schrijf ik ook over haar. Over haar kinderen schrijf ik in dit hoofdstuk als over mijn vader, en mijn ooms en mijn tantes.
Betsie moet haar grootvader, die op 5 november 1862 overleed, gekend hebben. Zij was zijn allereerste kleinkind. Zijn tweede kleinkind, Apollonia, dochter van Trui, die getrouwd was met Mebius Brandsma, werd twee maanden later op 14 mei geboren.

INLEIDING
Het valt niet moeilijk om de vreugde, die Betsies geboorte betekend moet hebben te begrijpen na de vele sterfgevallen in het korte verleden van de familie. Volgens de gebruiken zou zij genoemd moeten zijn naar de moeder van haar moeder: Apollonia.
Maar men was reëel in het hanteren van gebruiken. Frans moeder was bij zijn geboorte overleden, men voelde ook grote piëteit : het werd Elisabeth naar Elisabeth Romkes. Men rekende in die tijd bovendien op een groot aantal kinderen. Siebrigjes moeder zou dus zeker nog wel aan de beurt komen.
Betsie’s vader Frans was bovendien de enige van de kinderen uit Gerrits eerste huwelijk met Elisabeth Romkes, die in leven bleef. Hij alleen kon de naam doorgeven. Reden genoeg dus om van  gewoonten af te wijken.  Toen Betsie amper twee jaar was verhuisde het gezin naar Kubaard, naar de boerderij die haar vader Frans toen reeds voor de helft zijn eigendom kon noemen en die geheel opnieuw was opgebouwd. Dit was ook de reden, waarom men korte tijd op de Grote Klaver moest bivakkeren. In de komende jaren gold deze boerderij steeds als een wisselboerderij..Meerdere van de kinderen zouden daarvan kunnen profiteren.
Toen Betsie groot genoeg was om naar school te gaan moesten haar ouders kiezen, naar welke school zij zou gaan. De openbare lagere school te Wommels was beter dan die in Kubaard, weten we uit het voorgaande hoofdstuk  Katholieke ouders kozen liever voor de openbare school dan voor een ‘Kristelijke’.  Een Kristelijke school was er trouwens  toen nog niet in Kubaard. Bovendien was in die tijd de weg naar Wommels beter begaanbaar. De keuze moet daarom niet moeilijk zijn geweest. Opnieuw moest er een keuze gemaakt toen Betsie oud genoeg was, 11 á 12 jaar in die tijd, om voorbereid te worden voor de eerste H,Communie en onderricht te worden in het katholieke geloof. In Bolsward waren sinds 1850 zusters van de congregatie van de Franciscanessen van Bennebroek werkzaam. De armvoogden hadden hadden op de Grote Diijlakker een herenhuis aangekocht, vlak naast de nieuwe kerk. Het zou wel eens, het moet haast wel het huis zijn waarin thans het Katholiek Documentatiecentrum en het Titus Brandsma museum is gevestigd. De zusters stelde het aanstonds onder de schutse van Sint Martinus. de zusters kwamen gewoon in wereldse kledij. begonnen werd met de zorg voor ouden, spoedig daarna begonnen ze ook met eeneen bewaarschool en en een naaischool. Toen de mensen eenmaal beg repen waarvoor ze gekomen waren, vertoonden zij zich in het kloosterkleed, doch niet op straat. de eigenlijke bedoeling, waarvoor eerder genoemde pastoor Ranshuysen de zusters naar naar Bolsward had laten komen, was de behartiging  van het lager onderwijs en wel speciaal voor meisjes. De congregatie der zusters kochten intussen een huis aan – in het tegenwoordige pand nr. 19  – en daar werd begonnen met een lagere school en een internaat voor meisjes. De ouders van Betsie kozen echter voor een  kostschool en  pensionaat van de zusters te Harlingen. Betsie was toen  elf of twaalf jaar. Op 13 maart 1872 mocht Betsie als eerste leerling de eerste steen van het St Annagesticht leggen te Harlingen. Zij was juist 15 jaar geworden. Waarom kozen Betsie’s ouders voor Harlingen? Het is gissen maar het zou best eens kunnen zijn dat het gevoel voor stand een grote rol speelde. Dat gevoel was bij de boerenstand erg groot. De meisjes leerden er huishoudelijke vaardigheden, zich als juffrouw te gedragen en fraaie handwerken te maken. Ik heb nog niet verteld, dat het verhaal bestaat dat als Betsie’s moeder, Siebrigje,  Zondags s’morgens de kerk binnenschreed het hele voorschip oprees en opkeek  Toen het St Annagesticht werd afgebroken werd de steen opnieuw ingemetseld in een van de muren van het huidige Sr Annahof.

Gevelsteen in de Annahof

Gevelsteen.

 

 

Elisabeth Kramer

HUWELIJK
Betsie werd geboren als oudste in het gezin Kramer. Zij trouwde ook als eerste op 10 mei in 1875 met Ysbrand Jans Galema in de Sint Martinuskerk op het einde van de Grote Dijlakker te Bolsward, de parochie waartoe Betsie behoorde. Dezelfde dag trouwden een broer en een zus van Ysbrand, Klaas en Veronica. Gerardus Ignatius Heuveldop was toen pastoor.

Ysbrand Galema

Ysbrand werd op 28 november 1852 geboren op de boerderij van Half Hichtum, in de buitenbuurt van Bolsward als zesde kind, derde zoon, in het gezin van 9 kinderen van Jan Ysbrands Galema en Klaaske Fongers` Huitema. De twee eerder geboren zonen, van wie de oudste jong overleed, werden Klaas genoemd naar Oom Klaas Galema, die op 32-jarige leeftijd was overleden. Daarom werd de derde zoon pas genoemd naar de grootvader van vaders kant: Ysbrand Klazes Galema.
Ysbrands moeder Klaaske Fongers Huitema was de jongste zus van Pietje Fongers

Huitema, die zelf weduwe geworden, tweede vrouw werd van weduwnaar Gerrit Klazes Kramer, Betsies grootvader. Klaaske was ruim 22 jaar jonger dan Pietje. Terwijl Klaaske Ysbrands moeder was, was haar oudste zus Pietje (stief)grootmoeder van Ysbrands vrouw Betsie.

Ysbrand en Betsie woonden gedurende de eerste jaren van hun huwelijk op It Heechhout, de boerderij, die Ysbrands grootvader rond 1842 kocht en enkele jaren later helemaal opnieuw opbouwde. Waarschijnlijk deed Ysbrand voor zijn grootouders gedurende de laatste jaren van hun leven hun boerderij, en woonde hij daar ook. Zijn grootouders overleden beiden in 1873. Ysbrand is daarna daar blijven wonen. Ysbrand en Betsies oudste zoon, Jan werd er op 3 maart 1876 geboren. In 1876/77 verhuisden zij naar Half Hichtum.

In die tijd nam Ysbrands vader Jan Galema, die tot dan op Half Hichtum woonde, bezit van It Heechhout. Hij had beide boerderijen in 1873 geërfd. Deze boerderij, gelegen aan de stadsgracht van Bolsward, paste geheel bij de staat, die hij voerde, en bij zijn functie als gemeenteraadslid en daarna als wethouder van Bolsward.

HET GEZIN IN HALF HICHTUM
Half Hichtum was indertijd al een oude boerderij. Er zijn jammer genoeg geen foto’s van; alleen de plaats is bekend: in de buitenbuurt van Bolsward aan de Hichtumerweg, waar nu de manege van de boerderij van de familie Bos is gelegen. De boerderij lag – de naam zegt het al – halfweg van Bolsward richting Hichtum.

“Half Hichtum”

Uitzicht Half Hichtum.

Men had een prachtig  zicht op Bolsward en kon over land naar It Heechhout lopen, aan de stadsgracht van Bolsward, waar vader en moeder Jan Ysbrands en Klaaske Huitema woonden en boerden. Iets rechts ligt de Grote Klaver waar Betsie was geboren, en daar even achter Marnestate, waar dochter Sieb later Sidonius van der Vleugel vond.
Er zijn slechts spaarzame berichten over het leven op Half Hichtum. Toch kan ik er mij  wel iets van voorstellen, omdat het zo triest afliep.
Op Half Hichtum werden nog 12 kinderen geboren: Frans 1877, Clasien 1878, Siebrigje 1880, Hendrik 1882, Ytje 1884, Klaas 1885 die in 1891 overleed, Johanna 1885 die reeds in hetzelfde jaar overleed, Gerard 1886 die ook reeds in hetzelfde jaar overleed, Johanna 1887, Gerard 1888 die in 1897 overleed, Fonger 1890 die ook reeds in hetzelfde jaar overleed, en Fonger 1891.
De bijna jaarlijkse uitbreiding van het gezin was regel in die tijd. Maar terwijl nog niet zo lang te voren vele kinderen reeds in het kraambed overleden, en heel vaak ook de moeder, was er in het gezin van Ysbrand en Betsie iets anders aan de hand: eerst na zeven kinderen sloeg de rampspoed toe: het  achtste kind overleed in het eerste levensjaar. Ik had van de geboorte van het meisje Johanna in 1885 nog nooit gehoord, totdat kort geleden uit het ijzeren kistje te Kubaard een brief te voorschijn kwam van Gerrit, jongere broer van Betsie, die op 6 october 1885, 19 jaar oud, vanuit Leeuwarden, waar hij op het Gymnasium was ( hij zou later huisarts in Elst worden), schreef :”Waarde Broeder en Zuster, Met smart ontvang ik zo even het treurig bericht van het overlijden van Uw kleine Johanna. Temeer nog trof mij deze tijding, daar Zondag alles nog wel was …” Uit de reactie van Gerrit blijkt het totaal onverwachte van deze dood in het gezin van acht kinderen, waar tot dan toe alles voorspoedig is gegaan. De drie oudste kinderen gaan al naar school, waarschijnlijk de Openbare School te Hichtum, waar grootmoeder Siebrigje, zoals we weten, ook op school is geweest. Nóg vier kinderen overlijden na Johanna: twee in hun eerste levensjaar, en twee andere kinderen 6 en 9 jaar oud. Klaas, die in 1891 overleed, is in hetzelfde jaar geboren als genoemde kleine Johanna. Hij was misschien een tweelingbroertje van haar. Toch lijkt mij dit niet waarschijnlijk; omdat niets hiervan blijkt in de brief van Gerrit. Gerard overleed in het jaar van zijn geboorte, 1886. Een opnieuw Gerard genoemd broertje overleed 9 jaar oud in 1897, Fonger weer in het jaar van zijn geboorte 1890. Op 24 october 1891 overlijdt  vader, Ysbrand, op achtendertig jarige leeftijd aan tuberculose, een ziekte die veel voorkwam in de familie en waar bijna altijd over werd gezwegen. Het ligt voor de hand om te veronderstellen, dat de jonge kinderen ook aan deze ziekte zijn overleden. Mijn vader Fonger, de jongste, geboren in 1891, mocht, mag ik wel zeggen blijven leven, nog beter mocht overleven. Ook hij kreeg tuberculose. In 1898 moest zijn moeder, weduwe, de boerderij in Half Hichtum verlaten vanwege een gedwongen verkoop. Met Fonger en  twee oudere dochters  Clasien en Ytje  vond Betsie een onderkomen op Kubaard, waar haar broer Dirk, nog ongetrouwd, de boerderij had overgenomen van zijn ouders. Een jaar later overleed Betsie plotseling. Met behulp van Clasien en Ytje redde oom Dirk het, vooral toen Fonger ziek werd. Fonger was nog ziek toen oom Dirk in 1904 trouwde met Akke Galama (achternicht, van Fongers generatie). Toen Akke in verwachting raakte in 1905 was Fonger 14/15 jaar. Zijn zus Clasien heeft zich  korte tijd over hem ontfermd totdat hij naar kostschool in Oss ging. Tot 1908 bleef hij ingeschreven in Kubaard. Toen in 1918 de zeer veel slachtoffers opeisende Spaanse griep uitbrak werd Fonger uit voorzorg opgenomen in het sanatorium Dekkerswald. Waarom vertel ik hier zo uitvoerig over? De ziekte werd in die tijd doodgezwegen. En dat heeft zeer lang geduurd. Mijn vader heeft mij er nooit over verteld. Zelfs niet, toen ik jaren na de oorlog in 1949, binnen een besloten verblijf van een seminarie, waar gemakkelijk besmetting zich verspreidt, eveneens de ziekte kreeg. Na enkele omzwervingen, zoals dat ook met vader is gebeurd, kwam ik tenslotte eveneens in Dekkerswald terecht, waar mijn vader mij een jaar lang regelmatig opzocht, en …. zweeg. Wat moet er in hem zijn omgegaan! Veel meer dan in mij. Ik voelde mij totaal niet ziek, wist amper wat de ziekte betekende, maar vooral: juist in die jaren waren de noodzakelijke medicijnen uitgevonden Te Deum laudamus! Voor twee oudere neven kwamen deze te laat.

DE BOERDERIJ
De boerderij werd indertijd gehuurd en het land gepacht van vader Jan Galema. Van de ene op de andere dag, op 12 mei 1873, was Jan een rijk man geworden. Hij kon zijn verkregen eigendommen aan zijn zoons verpachten en hen grote sommen geld lenen. Op 12 mei 1873, deze datum blijkt uit een van de vele acten, leende Ysbrand van zijn vader 13765 gulden. Dit bedrag had hij waarschijnlijk nodig om na het overlijden van zijn grootouders tijdelijk de leiding op It Heechhout, waar hij het werk reeds deed, over te kunnen nemen. Enkele jaren later had hij het waarschijnlijk nodig voor de bedrijfsvoering op Half Hichtum. In 1874 leende zijn broer Klaas ongeveer hetzelfde bedrag van zijn vader. Financieel was alles aanvankelijk goed op orde. En de grote crisis, die voor de deur stond, was nog niet uitgebroken.
Ysbrands vader, Jan Galema overleed reeds zeven jaar later op 5 november 1880, pas 61 jaar oud. Hij overleed, plotseling naar ik vermoed want er was geen testament. Het bleek, dat Jan al spoedig na ontvangst van de grote erfenis in 1873 zeer grote leningen had afgesloten. Het staat voor ons allemaal zwart op wit maar zijn weduwe Klaaske Fongers Huitema heeft toentertijd misschien als enige geweten, hoe de toestand was. Dit is dan een goede grond voor het ontstaan van allerlei veronderstellingen geweest. Nu alles duidelijk is, blijkt dat Klaaske, de weduwe van Jan Galema letterlijk alles aan haar kinderen gegeven heeft.
Ik heb in 1997 een familiekroniek geschreven, getiteld ‘Tot in het vierde geslacht’. Het gaat vooral over de Galematak, waarvan Jan Ysbrands en Ytje Siemonsma de stamouders zijn.
Ik had daar twee bedoelingen mee. Ik wist nauwelijks iets over de familie van mijn vaders kant. Ik werd ook gestimuleerd door het feit dat de grafrechten van de graven van zijn ouders Ysbrand en Betsie verlengd moesten worden. Ik heb de graven aan de verhalen gekoppeld, en omgekeerd. En daarna ontstond er ook nog, overigens niet toevallig een Stichting Graven en Verhalen.
Vervolgens had ik de bedoeling een einde te maken aan allerlei wilde verhalen. Ik heb letterlijk het erfdeel van Jan Ysbrands ‘opgemaakt’. Het is zo goed als zeker, dat toen Klaaske 25 jaar na Jan in 1905 overleed er niets over was. Ik heb dit tot en met uitgeplozen, waarbij vooral Kees Witteveen uit Roosendaal mij de weg wees. Ysbrand en Betsie hebben nooit een boerderij van zichzelf gehad. De titel  ‘Tot in het vierde geslacht’ heb ik ontleend aan de huwelijkszegen die ieder katholiek huwelijkspaar meekrijgt bij het kerkelijk huwelijk: ‘De God van Abraham, Izaäk en Jacob zegene u en uw kinderen tot in het vierde geslacht!’ Ysbrand en Betsie en hun kinderen, en hun kleinkinderen, en hun achterkleinkinderen betekent dat.Hun zoon Frans was de eerste die trouwde, dat was eerst in 1908, negen jaar na Betsie’s overlijden. Daarom schreef ik eerder over hén en voor hun kleinkinderen en achterkleinderen, ook dus voor mezelf.
Toen Ysbrand op 24 october 1891 overleed stond Betsie er zonder meer financieel beroerd voor. De grote lening uit 1873 drukte op het gezin, en daarnaast de huur en de pacht van boerderij en landerijen. Haar broer Dirk van Kubaard werd bedrijfsleider, haar oudste zoon Jan was pas 15 jaar. Schoonmoeder Klaaske werkte royaal mee aan een scheiding en verdeling van de nog steeds ongedeelde boedel, waardoor Betsie verlost werd van de grote lening. Haar eigen ouders hielpen haar in 1892 en later nog eens in 1898.Bij haar overlijden had zij een schuld van zesduizend gulden aan haar ouders, haar kinderen hebben dit later goed gemaakt.

WEDUWE
Van 1891 tot 12 mei 1898 woonde Betsie als weduwe met haar kinderen op Half Hichtum. In hetzelfde jaar dat Ysbrand overleed, overleed Klaas 6 jaar oud en in 1897 overleed een tweede Gerard, 9 jaar oud. Acht van hun kinderen zouden volwassen worden. Van de oudere kinderen, onder wie vooral Jan en Clasien, heeft Betsiej van het begin af aan vast en zeker grote steun gehad, en spoedig ook van Siebrigje, Hendrik en Ytje, hoe jong ze ook waren.
Frans ging al jong naar het gymnasium bij de franciscanen in Megen en  Johanna en Fonger waren de kleintjes.
De kinderen vonden in Betsies broer Dirk als toeziende voogd een tweede vader, die hoewel bedrijfsleider op Half Hichtum, wel altijd in Kubaard is blijven wonen. De familie moet lange tijd gehoopt hebben dat dit vaderloze gezin het zou redden. De boerderij was intussen eigendom geworden van een zus en twee broers van Ysbrand:, namelijk  van Jantje, gehuwd met Jaring Hettinga en van Fonger en Hubertus, die gezamenlijk een grote hypotheek op de boerderij hadden gesloten. Het is mogelijk dat zij dit hebben gedaan om de boerderij  in ieder geval geval voor Betsie te redden maar een dergelijke grote  afhankelijkheid van haar schoonfamilie lijkt mij voor Betsie en haar kinderen niet zo prettig te zijn geweest.

Boerenboelgoed: januari 1898

Het is hopen tegen beter weten in geweest  Ik vermoed dat er heel veel familieraad is gehouden. . Het scenario lag einde 1897 als het ware klaar, toen de  boerderij in januari 1898 openbaar bleek verkocht te moeten worden. Het was gebruik dat bij een dergelijke gedwongen verkoop, waarbij zaken vaak voor een koopje weggaan de eigen familie niet mee bood om niet de indruk te wekken te profiteren van het ongeluk van een ander familieleed. Dit lag zeer gevoelig.

Betsie mocht tot 12 mei blijven wonen en kreeg van haar ouders op die dag een tweede lening. Jan de oudste zoon was in maart, toen de nieuwe pacht reeds in ging, al vertrokken om te gaan werken op de melkfabriek in Steenwijkerwold, waar tante Johanna, een van Betsies zussen woonde. Op 27 mei verhuisden Betsies ouders naar Bolsward naar It Heechhout, dat zij twee jaar geleden van  Betsies schoonmoeder, weduwe Klaaske Galema-Huitema bijeen openbare verkoop hadden gekocht.  De koop liep via een derde. De kinderen Siebrigje en Hendrik gingen mee met hun grootouders naar  It Heechhout. Betsie ging met Clasien, Ytje en Fonger naar Kubaard, waar haar broer Dirk de boerderij had overgenomen. Dirk was nog ongehuwd.
Frans was ook reeds naar in veronderstel volontair op een melkfabriek. maar werd ingeschreven in Bolsward bij zijn grootouders. Johanna ging naar oom Klaas Galema in Woudsend, een oudere broer van haar vader. Het kan haast niet anders of dit alles was al eerder geregeld. De meeste opvang werd geboden door Betsies eigen ouders en broers en zussen.
Oom Klaas Galema, die Johanna opnam, werd later toeziend voogd en Dirk Kramer voogd. In een van de brieven die Betsie in haar laatste levensjaar schreef spoorde ze Johanna aan oom Klaas vooral te bedanken voor de nieuwe jurk die ze gekegen had van hem. Oom Klaas was zelf al in 1887 weduwnaar geworden van Teuntje Terwisscha van Scheltinga en voogd over zes kinderen. Een dergelijke behulpzaamheid zagen we ook al bij de zorg voor de wezen van Assuerus Brandsma (broer van Siebrigje) en Jourica van der Werf. Toen nam tante Haukje Rijpma – van der Werf twee kinderen op, terwijl zij zelf weduwe was met vijf kinderen. Het gaat volgens mij te ver om te zeggen dat de mensen toen beter waren dan tegenwoordig. Zij deden wél waarvoor ze stonden en klaagden niet.
Ik heb vroeger thuis niet veel over  Galema’s horen spreken. Haye werd nog al eens genoemd. Dat moet Haye uit Burgwerd zijn geweest, aan wie Betsies man verwant was, terwijl Betsie j zelf verwant was aan Hayes vrouw.
Het is niet zo verwonderlijk dat bij mij thuis meer over de familie Kramer werd gesproken dan over de familie Galema. Zoals de familie Kramer zich ontfermde Betsie’s gezin ontfermde zich de familie Galema over het gezien van een van húun dochters, over Veronica’s  (Froukje) gezin waarvan de vader Sjoerd Aukes te vroeg overleed en Veronica met acht kinderen achterliet. De Galema’s hadden met elkaar over hen veel zorg. Zo werd de zorg verdeeld.
Als je dit allemaal weet wordt begrijpelijk  hoe latere familiecontacten zich later zouden ontwikkelen.

BETSIE’S PLOTSELING OVERLIJDEN
Van Betsie zijn vier brieven bewaard, die zij na het uiteenvallen van het gezin aan haar jongste dochter Johanna schreef. In elk van de vier brieven schrijft Betsie dat allen goed gezond zijn. Zij schrijft o.a. over Jan en Frans, die al heel gauw naar Brabant gaan. Zij worden daar directeur van een melkfabriek en hebben het beiden erg druk. Over Klazina in Steenwijkerwold schrijft zij, dat zij haar voet heeft gebrand en dat zij het ook druk heeft  omdat er weer een kleine in het gezin van tante Johanna bijgekomen is, en over Fonger die al geregeld naar school gaat.

Kort voor haar overlijden op 15 juni 1899 schrijft zij, dat Jan op 1 Juli (1899) in betrekking moet zijn (in Dongen), en “ik denk wel dat hij eerst noch eens in Friesland komt maar ik weet het niet”. De toekomst van haar kinderen lag in Brabant, maar het was voor haar waarschijnlijk zo, alsof zij emigreerden. Haar brieven, geschreven in haar laatste levensjaar, getuigen van de moed waarmee zij alles droeg. Zij zeggen ook iets over haar kinderen, die haar begrepen. Klazien schreef: “toen ik zo een gemoedelijke brief van u ontving, lieve moeder, heb ik ook maar moed gevat …”

Laatste brief Betsie

Laatste brief Betsie
(klik om te lezen)

Ik kan slechts gissen naar de oorzaak van Betsie’s plotselinge overlijden. Het enige wat mij daarover is verteld, is dat zij heel hard was gevallen. Er zijn goede foto’s van haar bewaard. Grootmoeder was een mooie vrouw. Haar dochters waren jaloers op haar mooie handen, vertelde mij Betty, een dochter van een van hen. Toch heeft grootmoeder haar handen zelden in de schoot kunnen leggen. Zij werd begraven op het kerkhof te Blauwhuis naast haar man Ysbrand Jans Galema. De graven zijn in goede staat. Het lijkt mij zin te hebben dat zij in stand worden gehouden, juist omdat alle nakomelingen van Ysbrand en Betsie Friesland hebben verlaten en overal verspreid zijn geraakt.

DE KINDEREN

JAN

Jan Galema

Jan werd geboren te Bolsward op It Heechhout op 3 maart 1876.  Hij is de enige Galema die geboren werd op It Heechhout. Hoe dat zit kan men lezen aan het begin van deze pagina. Hij bracht, zoals alle kinderen van Betsie en Ysbrand, met uitzondering van de twee jongste, Johanna en Fonger, heel zijn jeugd door op Half Hichtum, vlak bij de stad, Bolsward. Jan was 15 jaar toen zijn vader overleed. Er is vanaf dat moment op de boerderij zeker een groot beroep op hem gedaan. Jan werd boer en met grote tegenzin moet hij tien dagen na de verkoop van Half Hichtum op 3 februari 1898 de boerderij hebben verlaten.
Later, toen hij op de Bredase weg in Tilburg woonde, vertelde hij dat hij nog wel opnieuw een stal koeien zou willen hebben. Maar, toen Half Hichtum werd verkocht, heeft hij geen moment geaarzeld. Hij vertrok naar Steenwijkerwold waar hij volontair en assistent werd aan de Boterfabriek. Zijn tante Johanna was daar getrouwd met Joannes Tiel Groenestege. Toen in Dongen, in Brabant, een coöperatieve melkfabriek werd opgericht, bezocht een commissie van drie personen Jan Galema in Steenwijkerwold en op 26 mei 1899 werd Jan met ingang van 1 Juli tot eerste directeur van de fabriek benoemd. Zijn moeder heeft kort voor haar overlijden dit bericht van haar oudste zoon nog ontvangen. Op 9 mei 1911 trouwde Jan te Kaatsheuvel met Jeanette Hesselmans, geboren op 1 maart 1886 te Kaatsheuvel.

Jan Galema en Jeanette Hesselmans,
9 mei 1911

In 1914 kreeg Jan eervol ontslag in Dongen wegens benoeming tot directeur van de Coöperatieve Tilburgse Melkinrichting (CTM)
Deze melkinrichting was pas een jaar eerder opgericht. Toen mislukte een sollicitatie van Jan. Jan werd tweede uit vijf kandidaten en een andere Fries, Titus Terwisscha van Scheltinga, een verre neef van Jan, werd benoemd. Maar deze overleed onverwacht, terwijl de nieuwe fabriek nog niet draaide. Jan werd onmiddellijk benaderd om de benoeming onder te stellen voorwaarde te aanvaarden. Hij vroeg om een gesprek met het bestuur.

Coöperatieve Tilburgse Melkinrichting (CTM)

Het moet toen erg spannend zijn geworden want voordat Jan binnenkwam werd de bestuursleden op het hart gedrukt niet te veel los te laten. Tilburg bood hem f. 1900 jaars met vrije woning. Jan vroeg een dag bedenktijd. Op 1 Augustus 1914 trad hij in dienst.
Op de foto zien we het prachtige kantoorgebouw met daarboven de Directeurswoning in Jugendstil. De zuivelfabriek die hierachter lag stond wat grootte betreft hiermee niet verhouding. Het lijkt er wel op dat de woningen van de zuiveldirecteuren in het eerste begin groter waren dan de fabriek, zoals ook in het Rijke Roomse leven de pastorieën steeds groter werden. Jan was zeker vooruitstrevend. Voor de aanschaf van machines ging hij jaarlijks naar Beieren. Hij deed dat wel samen met zijn jongste broer Fonger, mijn vader , directeur in Den Bosch . Ze maakten daar dan meteen een gezellig uitje van. Dat was dan waarschijnlijk het enige dat zij zichzelf ieder jaar gunden. Ook kwamen de fabrikanten uit Beieren regelmatig op bezoek, vermoedelijk na de installatie van de aangeschafte machines.

Jantje Galema en Tilburgse notabelen (1914)

Ondanks de slechte kwaliteit van naast staande krantenfoto geef ik deze toch weer. Zij is te merkwaardig. Na 81 jaar ontdekte het Brabants Nieuwsblad deze foto, en schreef eronder: ‘Directeur Jantje Galema geeft Tilburgse notabelen een rondleiding door de nieuwe melkfabriek.’
De foto is gemaakt bij gelegenheid van de opening in 1914 van de eerste Tilburse melkfabriek, de Coöperatieve Tilburgse Melkinrichting en Zuivelfabriek aan het Wilhelminapark.  ‘Jantje’ is dan  38(!) jaar.  De krantenkop luidde: ‘Een Fries in de Tilburgse melkfabriek’

Oom Jan is op 30 juni 1953 op 77 jarige leeftijd te Tilburg overleden. Zijn vrouw Jeanette overleed daar op 30 augustus 1968. Meerdere van hun kinderen zijn zeer jong overleden. Volwassen werden: Ys 1912-1993, Bets 1916, Marius 1922-1998 en Piet 1926.

Beieren op bezoek

 

 

 

 

 

 

 

 

Jan en Fonger genieten

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

FRANS

Frans Galema

Frans werd geboren op Half Hichtum op 11 Juni 1877. Hij ging al op jonge leeftijd naar Megen, waar de franciscanen een gymnasium hadden. Frans wilde franciscaan worden. Het was gebruik de studenten in Megen in kostgezinnen onder te brengen. Op een gegeven moment zouden de paters Frans hebben aangeraden zijn op leiding tot franciscaan op te geven, omdat hij meer met de dochters van de hospita uit wandelen ging dan dat hij studeerde. Daarna vernemen wij pas weer iets over hem in een bericht: ‘De nieuw benoemde Directeur (de eerste) F.Y. Galama wordt in de vergadering geïnstalleerd en stelt de vergadering voor de melk niet per KG maar per L te ontvangen, om reden er meer kan worden uitbetaald.’ De trend is dan meteen gezet, dat zal iedereen, die oom Frans een beetje heeft gekend, beamen.

Opvallend is dat Frans steeds Galama schreef als enige van zijn broers en zussen. Frans was, toen hij directeur werd, pas 20 jaar. Waar had hij een opleiding genoten? Hij is na zijn studie in Megen waarschijnlijk enige tijd volontair geweest op een boterfabriek, zoals zijn oudste broer Jan. In twee van haar brieven schrijft zijn moeder over hem. Het is dan eind 1898, en midden 1899: ‘Frans die meldde mij dat hij het de laatste tijd erg druk gehad heeft maar dat hij nu de fabriek in werking heeft en alles best gaat en hij daar met genoegen is’ en een halfjaar later: ‘daar (met Frans) was het ook best mee want hij had met jaarlijkse rekening en verantwoording weer verhooging gekregen zoodat zijn salaris nu 624 fl (per jaar) is’ Van zijn broers was Frans de eerste, die directeur van een zuivelfabriek werd.

Frans Galama en Antonia Maria ( Marie) Bruglemans,
30 juni 1908

Vervolgens vernemen wij, dat hij in 1901 directeur werd van de pas opgerichte coöperatie te Etten-Leur. De fabriek in Rijen heette “De Hoop”, en deze eveneens.Frans trouwde op 30 juni 1908 te Roosendaal met Antonia Maria ( Marie) Bruglemans, geboren op 23 april 1886 te Roosendaal. In Etten wordt hun  oudste dochter Jeanne geboren. Hun twee andere dochters. Lili en Soeur zouden in Breda geboren worden. Frans, zo wordt verteld, wilde vanuit Etten-Leur melk gaan uitventen in Breda.Maar het bestuur  zou dat niet gewild hebben.

Frans heeft toen met enkele compagnons te Breda een particuliere zuivelfabriek, eveneens met de naam ‘De Hoop’ gesticht. Daarvoor zou hij een failliete fabriek, genaamd Klein Wolfslaar in Ulvenhour hebben gekocht van La Févre de Montigny. Dit is waarschijnlijk in 1912 geweest. Misschien is het de fabriek geweest op de hoek van Ginnekenweg- Koninginnestraat, waarvan een foto bestaat met ‘Melkinrichting  De Hoop’ in het front. Het pand bestaat nog. Een en ander is hier nog wel duister. ‘De Hoop’ was later gevestigd in het hartje van de stad In Breda, in de Ginnekenstraat, de drukste winkelstraat. Melk werd uitgevent met de kar, het centrum van de stad was daarvoor een uitgelezen plek. Frans woonde aanvankelijk bescheiden boven de winkel, maar daarna in de deftige Wilhelminastraat.

Melkinrichting ‘de Hoop’, Breda

Frans en Marie in Berlijn (uiterst rechts op de foto )

De verbetering van de kwaliteit van de boter had de bijzondere belangstelling van Frans. Vele jaren was hij in Breda keurmeester. Elk kaar bezocht hij in deze functie Berlijn. Zijn lidmaatschap van het bestuur van de Vereniging van Particuliere Zuivelfabrieken , de VVZM, bracht niet misschien ook. Als bestuurslid van de VVZM was hij mede verantwoordelijk voor de benoeming van zijn neef Ysbrand Kramer, zoon van Mebius, tot directeur van deze vereniging.

Frans raakte in goede doen. Hij kon zich een ‘luxe’ auto veroorloven, aanvankelijk niet zozeer voor het vervoer als wel om op Zondag in het Liesbosch met zijn dochters te flaneren. De banden van de auto waren soms wit op blauw. Marijke, zijn oudste kleinkind, die altijd erg veel vertelde, vertelde vaak over de auto op gymschoenen. Zij noemde haar grootvader vader, omdat haar echte vader tijdens de oorlog was geïnterneerd en daarna jaren in Indonesië als overste vocht.

Zijn krachtige uitspraak: ‘Bureaucratie is het crematorium van de democratie’ is daar vast en zeker een gevolg van geweest.
Voor de familie stond Frans, eenmaal in Breda, altijd klaar om financieel te helpen waar dat nodig was. Er valt meer over hem te vertellen, wat ook geldt van zijn oudere broer Jan en zijn jongste broer Fonger, mijn vader. Ik kom daar op terug.
In 1952 werd Frans 75. Hij nam toen met een groot feest afscheid van veertig jaar De Hoop en vertrouwde de leiding van de fabriek toe aan zijn schoonzoon Jan Quadekker, die het melkvak leerde op de fabriek bij Frans’ jongste broer te ’s Hertogenbosch, mijn vader Fonger. Oom Frans overleed op 14 juni 1954 te Breda, tante Marie overleed reeds op 1 december 1943. Oom Frans en tante Marie hadden drie dochters: Jeanne 1909-1963, Lili 1913-1985 en Soeur 1923-1990.

CLASIEN

Clasien Galema

Clasien werd op 31 oktober 1878 te Half Hichtum geboren. Zij ging in 1898 met haar moeder mee naar Kubaard maar verhuisde al spoedig naar haar tante Johanna in Steenwijkerwold, die toen midden in de kleine kinderen zat. Haar hulp kwam daar goed te pas; in die tijd werd daar nummer tien, Bertus, geboren. Daarmee begon tante Clasien haar werkzaam en behulpzaam leven. Enige jaren later, toen haar moeder was overleden en haar oom Dirk nog niet was gehuwd, kwam ze weer naar Kubaard, om te helpen bij de verzorging van haar ernstig zieke jongste broer Fonger. Daarna verhuisde ze naar Etten, naar haar broer Frans, toen nog niet gehuwd. Korte tijd  later vinden we haar in 1910 in Bolsward, waar zij bij haar broer Hendrik woonde in de Dijkstraat. In dat jaar staan daar vijf broers en zussen ingeschreven: Clasien, Siebrigje, Hendrik, Johanna en Fonger. Ze brachten enige tijd gezamenlijk hun vrijgezellentijd door, voordat zij voorgoed Friesland zouden verlaten.

In Bolsward woonden talloze ooms en tantes en neven en nichten. Ze hadden daardoor vele contacten. Clasien werd geplaagd en gevraagd: “Hoe âld bin jo no?” Ze was nog niet getrouwd en zou ook nooit trouwen. Zij antwoordde hierop: ‘ Ik wit it net mear. Ik ha dêr al sa faek oer leugene’

In 1913 ging Clasien naar Heerlen voor de vroedvrouwenopleiding. Daarna heeft zij gewoond in Utrecht, Den Haag en Bergen op Zoom. Tenslotte woonde zij vele jaren in Den Bosch waar zij werkte voor de bestrijding van de tuberculose. Ze kwam zondags vaak bij ons koffie drinken. Dan werd er Fries gesproken en vooral daardoor zijn de friese klanken mij goed bekend geworden. Meer echter niet. En zij wandelde met de kleintjes. De eerste jaren van haar matig pensioen woonde zij in Nijmegen en vervolgens bijna 25 jaar in Berlicum, waar zij na een leven van verzorging en bezorgd zijn om anderen, overleed op 29 augustus 1974, 95 jaar oud.

Clasien en haar schoonzus Anna

SIEB
Sieb werd op 1 april 1880 te Half Hichtum geboren. Zij verhuisde in 1898 naar haar grootouders Frans en Siebrigje op It Heechhout. Zij zou daar blijven totdat deze
It Heechhout in 1908 verlieten. Zij deed al die tijd het huishouden voor grootmoeke. Zij werd al gauw voor iedereen “Sieb van grootmoeke”. In 1908 ging zij mee met haar broer Hendrik, die een huisje bewoonde op het Grootzand 17 te Bolsward. Kort daarna kocht Hendrik een pandje in de Dijkstraat te Bolsward. Daar heeft Sieb ook nog even gewoond.

Siep en Sidonius

Op 31 mei 1910 trouwde zij met Sidonius van der Vleugel, op 12 mei 1880 te Bolsward geboren en boer op Marnestate, de boerderij van de familie Van der Vleugel. Sidonius had geen zin meer om te boeren en daarom verkochten zij de boerderij en volgden hun broers en zwagers naar Brabant.
Zij zochten in Tilburg met bemiddeling van hun broer en zwager Jan, directeur van de melkinrichting in Tilburg een huis en een baan.Dat ging niet zo snel als zij hadden verwacht.
Toen zij in Tilburg kwamen was er nog niets geregeld.

Zij vonden een woning aan de Bredase weg, en verhuisden later naar de overkant ervan. Nog zonder werk maakte Sidonius wandelingen en leste dan huiswaarts kerende zijn dorst in het nu nog aan het einde van de Bredase weg gelegen Het Dorstig Hert. Daar vond hij waarschijnlijk een oplossing. Met een compagnon begon Sidonius een drijfriemenfabriek in Tilburg. Hij was bij de tijd en leverde drijfriemen aan de vele stoomzuivelfabrieken die werden opgericht.  Ik herinner mij oom Sidonius als een geletterde met een grote boekenkast vol romans. Hij was een autodidact en verwachtte dat ook van zijn kinderen. Sieb en Sidonius keerden later weer terug naar Bolsward, ze waren blijkbaar toch te vast geworteld geweest in Friesland. Zij woonden nog een hele tijd in Huize Martinus in Bolsward, te midden van oude familie. Sieb overleed 29 september 1967, 86 jaar oud, en Sidonius 24 februari 1969, 88 jaar oud. Zij hadden vier zonen: Evert 1911-1992, Ys 1913-1971, Jan 1914-1978 en Theo 1915-1936.

HENDRIK
Hendrik werd geboren op 20 augustus 1882 te Half Hichtum. In 1898 werd hij volgens het woordgebruik van de registers “overgebracht” naar It Heechhout, samen met zijn zus Sieb. Na 1908 woonde hij op Grootzand 17 te Bolsward. Hij stond daar ingeschreven als koopman.

Hendrik-Ysbrand-Galema

Hij verhuisde naar Dijkstraat 37, een pand dat hij waarschijnlijk kocht. Er bestaat een koopacte op zijn naam, gedateerd 26 januari 1907, betreffende de koop van een woning voor 4900 gulden. In de Dijkstraat staat Hendrik ingeschreven als hoofd van het huishouden; hij dreef daar ook een winkel in garen en band. Thans is in dit pand de bar gevestigd van het Hof van Holland, dat indertijd gedreven werd door Ysbrand Galama, zoon van Klaas Michiels (Michiel was een broer van Hendriks grootvader Jan). Sieb Kramer, dochter van Mebius, herinnerde zich nog, dat in het middengedeelte van het huidige Hof van Holland de textielwinkel van haar man Ignazs gevestigd was, en dat daarnaast Hendrik een winkel had. En haar broer Frans herinnerde zich dat hij daar op zondagmorgen op bezoek mocht bij Hendrik en Clasien. Dit huis met oudere vrijgezelle neven en nichten was blijkbaar een zoete inval. Clasien vertrekt van hieruit naar Heerlen.

 

Dijkstraat 37

 

 

 

 

 

 

 

 

Siebrigje trouwt in 1910, Johanna in 1914, en Fonger gaat in 1911 naar een boterfabriek in de Achterhoek. In 1912 woonde daar ook de toekomstige vrouw van Hendrik, Catharina de Wolf uit Groningen, geboren op 9 december 1880. Hendrik trouwde met haar te Groningen op 3 april 1913.

 

Hendrik Galema en Catharina de Wolf
3 april 1913.

In 1916 verhuisden zij naar het Ginneken in Breda, waar Hendrik bij zijn broer Frans ging werken, die daar al zijn eigen melkfabriek was begonnen, met de bedoeling om ook ‘de melk in te gaan’. Korte tijd was hij vervolgens assistent op de melkfabriek in Wouw, waarna hij zich vestigde als winkelier te Steenbergen. De winkel vormde een depôt van de melkinrichting in Wouw, en later ook van ijs van de fabriek van zijn broer Jan in Tilburg, maar het gaat niet zo best.

Zijn broer Frans neemt contact op met Johan Aukes, een van de oprichters van de EDAH in Helmond, een neef van hun beiden. Deze onderzoekt de mogelijkheid van een Edah-winkel. Het pand is echter te klein. De belangstelling van Hendrik ging waarschijnlijk toch een andere richting uit dan die van zijn broers. Hij was niet zo zakelijk. Het gezin verhuisde naar Halsteren en Hendrik overleed daar 27 februari 1945 na langdurig ziek te zijn geweest, 63 jaar oud. Zijn vrouw Cato overleed op 25 juli 1960 te Halsteren, 79 jaar oud. Zij hadden twee zonen: Ysbrand 1914-1934 en Leo 1921.

YTJE

Ytje werd geboren op 5 december 1884. In 1898 ging zij met haar moeder en haar broertje Fonger mee naar Kubaard.

Ytje Galema

Na het overlijden van haar moeder ging zij naar haar grootouders op It Heechhout, maar korte tijd later in 1890 ging zij weer terug naar Kubaard. Dat scheelde, zo blijkt uit inschrijvingen op de Burgerlijke stand, een dienstmeid. Heel haar leven was Ytje dienstbaar.

Op Kubaard kwam haar zus Clasien ook nog een tijdje helpen. In 1904 trouwde haar oom Dirk.Ytje werd toen huishoudsterbij de famiie van Balen in Franeker.
Daarna hielp zij haar tante Klaske op Lutjelollum en ook nog even haar zus Sieb op Marnestate. Tenslotte was zij vele jaren huishoudster op de boerderij  bij weduwnaar Teake  Popma te Bolsward.
Teake  had behalve een dochter alleen maar jongens en deze droegen Ytje  op handen.   Dat mocht en kon ook wel als de verhalen waar zijn, dat de jongens regelmatig op hun fietsen via de voordeur, door de gang, rond de tafel in de kamer de zaak op stelten zetten, en dan via de voordeur weer verdwenen.                                                           
Ytje mocht haar oude dag doorbrengen in Huize Martinus,
waar ook haar zus Sieb woonde.
Zij overleed op 13 januari 1970,86 jaar oud, zij was bij ieder geliefd.

De vier gezusters Sieb, Jo, Clasien, Ytje

JO

Jo Galema

Johanna werd geboren op 1 september 1887 op Half Hichtum. Uit de registers blijkt dat zij reeds een maand voor het verlaten Van Half Hichtum werd overgeschreven naar haar oom, later haar toeziend voogd, Klaas Galema in Woudsend, broer van haar vader. Oom Klaas was in 1887 reeds weduwnaar geworden van Teuntje Terwisscha van Scheltinga, zij hadden zes kinderen. (Teuntje was een dochter van Gerardus, zie kader in hoofdstuk 7) De brieven die haar moeder het laatste jaar van haar leven schreef, zijn aan haar gericht. Zij werd al vroeg “kostleerling” bij de zusters in Harlingen en zal daarna zoals haar zussen overal de handen uit de mouwen hebben gestoken. Zij hielp o.a. in de textielwinkel van Wolke. Zij woonde ook enige tijd in de Dijkstraat, naast Wolke, samen met enkele van haar broers en zussen, en trouwde op 7 januari 1914 met Jaap Vallenga, geboren op 7 april 1885 en zoon van Pieter Vallenga, boer te Gaast, die tengevolge van een ongeluk bij harddraverijen, 54 jaar oud, overleed.

Jaap had korte tijd een drankenwinkel aan de Grote Dijlakker te Bolsward, waar de eerste drie kinderen geboren werden. Het gezin verhuisde naar Den Bosch, waar Jaap administrateur werd op de melkinrichting bij zijn zwager Fonger. Voor Jo was het gezin alles. Haar kinderen waardeerden haar streven naar het hoogste en vonden haar soms streng maar tegelijkertijd ook mild. Jaap was actief betrokken bij het leven in een van de binnenstadsparochies. Zij werden oud in het bejaardenhuis in Nuenen. Oom Jaap overleed op 2 augustus 1966, 81 jaar oud, en tante Jo op 17 januari 1971, 83 jaar oud. Zij hadden vijf kinderen: Betty 1914, Thea 1916-1964, Siny 1917, Piet 1921 en Siepi 1928.

FONGER
Fonger, mijn vader, de jongste uit het gezin van Betsie en Yysbrand werd geboren op 15 mei 1891 op Half Hichtum.

Fonger Galema en Anna Hootsmans
met dochter Riet

Hij ging in 1898 met zijn moeder mee naar Kubaard. Hij en zijn zus Ytje waren daar, toen hun moeder plotseling overleed. Fonger is, met een onderbreking van twee jaar, tijdens welke hij in Oss bij de fraters op school was, tot 1908 in Kubaard gebleven. Daarna woonde hij enkele jaren in de Dijkstraat in Bolsward. In die jaren genoot hij zijn opleiding in de zuivel aan de boter- en kaasfabriek te Heeg. Daarna was hij volontair te Silvolde, assistent te Zeddam en directeur te Bornebroek. Hij wilde graag naar Brabant, waar zijn broers werkzaam waren. Op 29 april 1919 werd hij benoemd tot directeur van de melkinrichting St.Jan te Den Bosch. Mijn vader trouwde op 17 augustus 1920 met Anna Hootsmans.
Mijn moeder werd geboren op 18 augustus 1887 te Bergen op Zoom. Er werden vijf kinderen geboren. Wij waren alle nog erg jong toen moeder overleed op 19 januari 1931.

Ik heb vaak horen vertellen, dat het bericht van haar overlijden in Kubaard insloeg als een bom. Grootmoeder Betsie en mijn moeder, beide zeer jong gestorven. Wij kinderen waren met zijn vijven: Riet 1921, Bets 1924-1985, Ys 1925-2003, Joseph 1926, Clasien 1927. Ik begreep er toen als vierjarig kind niets van.Vader hertrouwde op 5 october 1931 met Maria de Jong, geboren te Harlingen 20 augustus 1888. Vader overleed op 31 december 1957, 66 jaar. Mijn tweede moeder overleed vier jaar later op 28 december 1961, vier belangrijke jaren.
Ik heb uitvoerig over mijn vader geschreven in ‘Tot in het vierde geslacht’  Deze beknopte biografie was bedoeld voor beperkte kring. Wie er prijs op stelt haar te lezen, kan contact met mij opnemen.

Hiervoor heb ik geschreven, dat wat over mijn oom Jan meer viel te zeggen, ook voor zijn broers Frans en Fonger gold. Ik kom daar nu over te vertellen. Op zoek naar de omstandigheden, waaronder Betsies kinderen naar Brabant verhuisden, ben ik heel wat te weten gekomen over de ontwikkelingen van de boerenbedrijven en het ontstaan van de boerenstand in Friesland. De boeren werden, tengevolge van de ontwikkelingen, van botermakers tot koemelkers en van veefokkers tot veehouders. Kort samengevat, de melk ging voortaan rechtstreeks naar de fabriek, en de koeien kwamen rechtstreeks van de veefokbedrijven. De boeren kochten de beste koeien en verkochten zoveel mogelijk melk met een zo hoog mogelijk vetgehalte. Daarin bestond het belang van de boeren en dat belang kon het beste behartigd worden door de boeren zelf. Indertijd waren dan ook de eerste directeuren van de melkfabrieken zonen van boeren, zelfs was er één boerendochter bij. Deze directeuren, werd geschreven, dachten als boeren, meer zelfs dan de boeren zelf. Ik heb het dan in het algemeen over de coöperatieve fabrieken. De directeuren van particuliere fabrieken waren vaak ondernemers, die de veelzijdige belangen van de boeren niet kenden of er niet altijd rekening mee hielden. Deze particuliere bedrijven floreerden vaak niet en werden dan omgevormd tot coöperaties, zoals de bedrijven van mr.Idse Verwer waarover ik schreef in het hoofdstuk over hendrik mebius Brandsma. Zúlke directeuren waren, zoals vele katholieke boerenzonen , die naar Brabant gingen, mijn vader en zijn broers. Ik noem hier ook de namen: Terwisscha van Scheltinga, Miedema, Rijpma, Van der Werf, Van der Vleugel, Vonk, Witteveen.
Door inzicht in deze ontwikkelingen ben ik mijn eigen vader beter gaan leren kennen. Hij behoorde met vele anderen tot de eerste generatie boerenzonen die, met hart en ziel boer, de belangen van de boeren dienden. Hij deed, wat hij na zijn benoeming beloofde: “zijn plicht te doen en al zijn krachten in te spannen.” Ik ben daar trots op. De Friezen genoten in Brabant in het algemeen grote waardering. Ik zal niet ontkennen, dat de maatstaven daarvoor tegenwoordig anders liggen. De boeren in Friesland zijn nu zelf, zoals elders, ook ondernemers geworden. Laat een boerenzoon van nu, met historisch-culturele belangstelling eens een vergelijking treffen tussen vroeger en nu, en daarop promoveren.


KRAMERKRONIEK 2005:
*U bevindt zich op ‘Betsie’*
Gebruik, Inhoud, Voorwoord, Indeling en Overzicht.
Gerrit Klazes Kramer en Hendrik Mebius Brandsma
Frans Kramer en Siebrigje Brandsma
Betsie, Hendrik, Apollonia, Johanna, Gerrit, Dirk, Klaske, Mebius, Pietje.
Register.